Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Basjkieren

betekenis & definitie

Basjkieren of eigenlijk Basjkoerten (bijen­houders) is de naam van een Tartaarschen volksstam in Rusland. Men vindt er hem gevestigd in de gouvernementen Orenburg, Perm, Wiatka en Samara tusschen de Wolga, Karna, Belaja en Oeral.

Zijn land strekt zich uit over het zuidelijk gedeelte van het Oeral-gebergte en over de westwaarts gele­gene vlakten met eene uitgebreidheid van 2584 □ geogr. mijlen. Dat gebied is voor de helft met bosschen en voor ’t overige — met uitzondering van de oostelijke grenslijn — met vruchtbare landen bedekt. Het klimaat is er gezond, de zomer kort en warm, en de winter langer en gestrenger dan te Petersburg. Vaak rijst er de thermometer weken aaneen niet boven 25° tot 30° C. koude. Wanneer hij meer dan 25° C. warmte wijst, begint er doorgaans de “boeran”, een verschroeijende wervelwind, te waaijen. De

lente duurt er slechts een paar weken, maar de drooge, koele herfst des te langer.

Het aantal bewoners van dit gebied schat men op 1/2 millioen. Zij gelijken in hun voor­komen geheel en al op Tartaren; zij hebben een plat gelaat, groote ooren, weinig baard en een stevigen, krachtigen ligchaamsbouw. Vele vrouwen en meisjes zien er goed uit, maar vele zijn er ook van de pokken ge­schonden of door de gevolgen van andere ongesteldheden ontsierd. In het algemeen staan de Basjkieren op een zeer lagen trap van ontwikkeling. Zij brengen het niet ver­der dan tot het lezen en tot het van buiten leeren van eenige godsdienstige spreuken. Hunne taal is een tongval van het Tartaarsch en zij belijden de Mohammedaansche gods­dienst. Liefst leiden zij een zwervend leven, zoodat zij zich weinig bemoeijen met den landbouw.

Daarentegen behoort de jagt tot hun lievelingsbedrijf en zij gebruiken hierbij windhonden en afgerigte valken. Hun voornaamste rijkdom is gelegen in hunne talrijke kudden; vooral is er de paardefokkerij van groot belang. Daardoor verschaffen zij zich last- en trekdieren, melk en eetbaar vleesch, alsmede huiden tot kleeding, zakken en dergelijke huishoudelijke behoeften. Zelfs een eenvoudig Basjkier houdt zelden minder dan 80 paarden, en bij de rijksten telt men er 1000 of 2000. Daarenboven hebben zij run­deren, kameelen en schapen, en zij zijn uit­stekende bjjenmelkers. Sommigen hebben be­halve hun bijenstal wel 1000 zwermen van wilde bijen in het bosch, die hen van honig voorzien. Zij timmeren voor deze wilde zwer­men geschikte verblijfplaatsen in de boomen en beveiligen die tegen de ondernemingen van den honiglievenden beer.

Des winters wonen de Basjkieren in dorpen, maar bij het ontluiken der lente trekken zij met hun vee naar de grazige vlakten en hou­den er hun verblijf in tenten van vilt (kibitken) of in hutten van takken en boomschors (alassyks) of ook wel in zomerwoningen van balken (oei’s). Het meeste werk wordt er door de vrouwen verrigt; deze melken de koeijen en paarden en bereiden uit de melk van deze den gegisten lievelingsdrank der mannen, de zoogenaamde koemis, alsmede eene soort van drooge, harde, zure kaas, kroet geheeten. Voorts looijen zij huiden, vervaardigen kleeding en schoeisel, brengen na het voleindigen van den zomertogt het winterverblijf in orde, door de vensters, in plaats van met glas, met blazen te voorzien, en spinnen en weven,wat zij verder noodig hebben.

De kleeding, waarvan de Basjkieren veel werk maken, is voor de mannen een ruimen blaauwe of rooden kaftan van nanking of laken, een pantalon, een gordel, en eene hooge muts van vilt of van eene pels. Des win­ters hullen zij zich doorgaans in eene pels van paardevellen, waarop de manen langs den middelnaad van den rug zijn geplaatst. De vrouwen dragen een langen kaftan van nan­king of zijde, versierd met bonte lappen of met zilveren munten. Zij bedekken zich het hoofd met den kasjbid, een mutsje, dat met glazen parels en koralen is doorweven: de meisjes hebben het haar onbedekt. Het staat- sie-hoofddeksel der Basjkieren, de kaliabjsi, een helmvormige muts met een langen staart en rijk met zilver versierd, geraakt meer en meer uit de mode. Hunne zeden en gewoon­ten komen overeen met die der Tartaren, doch zij hebben eene andere wijze van be­graven , daar zij hunne dooden niet op een gemeenschappelijk kerkhof, maar op eenzame plaatsen, die door de stervenden zelve zijn aangewezen, ter aarde bestellen. Tot de kunstvaardigheden des volks behoort het spe­len op eene fluit met 4 gaten, waarbij een keeltoon de melodie begeleidt.

De Basjkieren betalen geene belastingen, maar doen kozakken-dienst, zoowel in oor­log in het buitenland als in vredestijd aan de grenzen. Zij zijn daartoe verdeeld in 26 kozakken-kantons, en aan het hoofd van elk van deze staat een door henzelven gekozen hopman. Zij zijn uitmuntende ruiters en be­dienen zich gewoonlijk van pieken en bogen. In den strijd haalt de Basjkier den pijlkoker van den rug voor de borst, neemt twee pij­len tusschen de tanden en legt er vier op den boog, die hij achtereenvolgens met snelheid af­schiet ; daarna legt hij zich voorover op het paard en snelt met gevelden speer en met een schrikwekkend geschreeuw op den vijand los.

Over hun oorsprong is weinig bekend; zelve meenen zij afkomstig te wezen van de Nogaiërs en van de Boelgaren. In 1556 on­derwierpen zij zich aan den Russischen Czaar en ontvingen van dezen hun land ten ge­schenke. Zij betaalden aan Rusland eene kleine schatting, die zij des winters op sneeuwschoenen naar Kasan bragten en ontvingen zout ten geschenke. Een en ander is in 1574 opgeheven. Daar Kasan zich op een aanmerkelijken afstand bevond en de Basjkieren veel te lijden hadden van aanvallen der roo-vers uit de steppe, verzochten zij aan Ruslands Keizer, om in hun midden eene vesting te bouwen.

Dien ten gevolge verrees Oefa (1574) en bood hun meermalen eene schuil­plaats totdat de Sibérische vorsten Ablai en Tewken verslagen en gevangen genomen wa­ren. Het gevoel van veiligheid deed tevens de zucht naar onafhankelijk herleven. Zij ston­den gedurig op, — het laatst in 1734 bjj de stichting van Orenburg. Dat oproer duurde 6 jaren; 30000 mannen sneuvelden, meer dan 8000 vrouwen en kinderen werden onder de overwinnaars verdeeld en 696 dorpen ver­woest. Aanvankelijk moesten zij toen eene belasting betalen van 25 kopeken voor iedere hoeve of tent, waarvoor zij wederom zout ontvingen; zij zijn echter in 1754 van de eerste ontheven en van het laatste beroofd. Later werd er de rust alleen gestoord door ingewikkelde eigendomsprocessen, zoodat hun zelfs het vervreemden van alle gronden ver­boden werd. In 1832 is dat verbod echter vernietigd, en de Basjkieren zijn geplaatst onder het opzigt van een militairen gouver­neur, die tot het verkoopen en verpachten van landen verlof kan geven.

< >