Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rusland

betekenis & definitie

Rusland, een uitgestrekt keizerrijk, dat geheel het oostelijk gedeelte van Europa en daarbij het noordelijk gedeelte van Azië en een gedeelte van Midden-Azië inneemt, telde vóór den jongsten oorlog tegen Turkije op bijna 395000 geogr. mijl (het zesde deel van al het land onzer aarde) eene bevolking van ruim 86½ millioen zielen. Daarbij komen volgens het Tractaat van Berlijn (13 Julij 1878) nog 370 geogr. mpl in Armenië. Volgens het „Journal de St.

Petersbourg” van Februarij 1876 bevonden zich toen in Europeesch Rusland 65¾de millioen op 89000 geogr. mijl, — in Polen 6 millioen op 2312, — Finland bpna 2 millioen op 6784, — in Caucasië bijna 5 millioen op 8130, — in Siberië 3½ millioen op 227000, — en in Centraal-Aziatisch Rusland ruim 4½ millioen op 61406. Van het nieuwe Armenische gedeelte is alleen de uitgebreidheid bekend, doch men schat volgens de laatste gegevens de geheele bevolking des rijks op bijna 88 millioen inwoners. Het Britsche rijk heeft met zijne koloniën eene dergelijke oppervlakte met ⅙de van de bevolking der geheele aarde, en China, half zoo groot als Rusland, telt 5-maal zooveel inwoners. Rusland strekt zich uit tusschen 17°50' en 90°16' O. L. van Greenwich (van de westelijke grens van Polen tot aan de Behringstraat) en tusschen 39° en 78°4' N. B. (van het gewest ten zuiden van Samarkand tot aan kaap Tsjeloeskin in de IJszee). Het grenst in het noorden aan de IJszee, in het westen aan Noorwegen, Zweden, de Oostzee, Duitschland, Oostenrijk en Roemenië, in het zuiden aan de Zwarte Zee, Turksch Armenië, Perzië, de Caspische Zee, de vrije Khanaten van Toeran, Klein-Boekharije en de noordelijke deelen van China, en in het Oosten aan de Stille Zee. Europeesch Rusland, bij welks beschouwing wij ons zullen bepalen, beslaat met Polen en Finland geheel het oostelijk gedeelte van Europa en breidt zich uit over de Sarmatische vlakte van 44°28' N. B. (Balaklava in de Krim) tot 70° of met het eiland Nova Zembla tot 76° N. B., alzoo over eene lengte van 3153 Ned. mijl, terwijl de breedte (van het westelijk uiteinde van Polen tot aan den Oeral) 2968 Ned. mijl bedraagt.

Hieruit volgt, dat de bewoners van het oostelijk gedeelte de zon drie uur vroeger zien opkomen dan die van het westelijk gedeelte. De kustlijn van dezen continentalen Staat is betrekkelijk klein. Europeesch Rusland is aan de oostzijde begrensd door de Oeralrivier en het Oeralgebergte (2120 Ned. mijl lang). Het is uit een geschiedkundig oogpunt verdeeld in 3 rijken, namelijk: het eigenlijke keizerrijk Rusland, het koningrijk Polen en het grootvorstendom Finland, of in 8 landschappen, welke wederom in 68 gouvernementen zijn gesplitst, namelijk Groot-Rusland met 20, — Klein-Rusland (Ukraine) met 4, — Oost-Rusland met 10, — Zuid- of Nieuw-Rusland met 4, — West- of Wit Rusland met 8, — de Oostzeeprovinciën en Ingermanland met 4, — Polen met 10, — en Finland met 8 gouvernementen. Omtrent Finland en Polen raadplege men de artikelen op deze namen.

Met betrekking tot den bodem vermelden wij het volgende: Tusschen de Oostzee en het Oeralgebergte, tusschen de Zwarte Zee en de Noordelijke IJszee ligt de groote Russische laagvlakte, ook wel de Sarmatische of Skythische genaamd, oorspronkelijk eene zeebedding, maar door geleidelijke opstuwing droog gelegd en in het zuidoosten door de volkerenpoort van den Oeral met de Siberisch-Toeranische laagvlakte verbonden. Alleen aan de verste oostelijke en zuidelijke grenzen dier vlakte verheffen zich bergen, namelijk het Oeralgebergte en de Taurus. De Oeral is eene zeer eenvormige bergketen, op wier kam de toppen zich slechts weinig hoven de gemiddelde hoogte van dezen verheffen. De westelijke helling is zeer flaauw en de bergrug in het algemeen zoo afgerond, dat men ter naauwernood de lijn der waterscheiding kan bepalen. Naar de zijde van Azië echter is de helling veel steiler. De Oeralketen vormt intusschen eene merkwaardige grens tusschen de beide werelddeelen. De loofboomwouden van Rusland strekken zich uit tot aan hare helling zonder haar te overschrijden, terwijl aan haar oostelijken voet slechts onmetelijke dennenwouden en steppen te vinden zijn. De Noordelijke of Woeste Oeral loopt van de Karische Zee zuidwaarts tot aan de bronnen der Petsjora; hij is met ijs- en sneeuwvelden en uitgestrekte veenen bedekt, De Midden- of Ertsrijke Oeral is het meest toegankelijk gedeelte der bergketen.

Hij onderscheidt zich door met bosch begroeide koepels van aanmerkelijke hoogte, zooals: de Denesjkin Kamen (1633 Ned. el) en de Kontsjakowskoi Kamen (1560 Ned. el) op 60° N. B. Eerst ontdekte men hier uitgebreide lagen van ijzersteen, doch later ook koper-, zilver-, goud- en platina-erts. Vooral heeft men er een grooten rijkdom van prachtige gesteenten, zooals: marmer, malachiet, jaspis, porfier enz., terwijl er ook smaragden, beryllen, topazen en zirkonen in aanzienlijke menigte voorkomen. Op 55½° N. B. neemt de Zuidelijke of Woudrijke Oeral een aanvang. Hij bestaat uit 3 bergketens, welke door de dalen der Oeral- en der Bjelajarivier gescheiden zijn. Naar het zuiden worden de loofboomen allengs door grazige weiden vervangen. — De Obstjtsji Syrt, ten westen van de Oeralketen zich tot aan de Wolga uitstrekkend, is geen tak van die keten, maar een lage landrug. — Het Tanrische gebergte, 30 Ned. mijl breed, verrijst aan de zuidkust van het Krimsche Schiereiland, ten deele onmiddellijk uit de Zwarte Zee, en bereikt in den Tsjatyr Dagh (Tentberg) eene hoogte van 1523 Ned. el. Aan zijne zuidelijke helling groeijen kostelijke druiven, en de geheele plantengroei heeft er een subtropisch voorkomen. Voor ’t overige heeft men op de groote Russische vlakte, zich 100—160 Ned. el boven de oppervlakte der zee verheffend, geene bergen. — De Oeralisch-Baltische Landrug is eene voortzetting van den Duitschen en loopt van den benedenloop van de Weichsel in eene noordoostelijke rigting voort, om zich tot de Waldai-hoogte (320 Ned. el) te verheffen. Deze hoogvlakte, ook het Wolchonski-woud of de Alaunische Hoogte geheeten, bevat de bronnen van de Wolga, Msta, Düna en Dnjepr.

Zij vervolgt haren loop tot aan de bron der Petsjora in het Oeralgebergte. Eindelijk vermelden wp nog den Oeralisch-Carpatischen landrug met de hoogvlakten van Volhynië en Podolië, — de Wolga-hoogten langs den regter oever van deze rivier, —de hoogvlakte der meren van Finland, — en de hoogten van Olonesk. Men schat de uitgebreidheid der onvruchtbare vlakten, toendra’s en steppen op 18000 geogr. mijl. Het gouvernement Archangel b.v. is bedekt met toendra’s of moerassige, veenachtige vlakten, begroeid met korst- en bladmossen en gedurende het grootste gedeelte des jaars in een bevrozen toestand. Des zomers strekt de dooi er zich niet verder uit dan ter diepte van 3 Ned. palm, zoodat men er ook in dat saizoen reist met sleden, die door het grond-ijs gedragen worden. Het zuidelijk gedeelte van Rusland, van Bessarabië tot aan het zuiden van Ukraine, is het land der onafzienbare steppen.

Na het smelten van de sneeuw in het voorjaar verandert het geheele gebied der Pontische steppen in zwart slib en is eerlang met gras en bloemen bedekt. In den heeten zomer wordt het bruin en zwart en de grond door talrijke scheuren gespleten. Zoodra echter de herfstregens lafenis brengen, wordt de steppe nogmaals met frisch groen bedekt. De winter is er lang en ruw, en ontzettend wegens zijne sneeuwstormen. Men heeft er geen bosch. Rogge en tarwe, meloenen en dergelijke vruchten vinden er een uitmuntenden bodem, maar hebben vaak door aanhoudende droogte en door sprinkhanen veel te lijden.

Rusland is in het algemeen met alluviaal- en diluviaalvormingen bedekt. Met uitzondering van triaslagen, die slechts op enkele plaatsen, meestal als bonte mergel te voorschijn treden, is de geheele Sarmatische Vlakte rijk aan versteeningen, vooral in de rivierdalen. Het naauwkeurigst heeft men tot nu toe de Silurische lagen aan de Oostzee, de Devonische in Lijfland en de Juravorming bij Moskou onderzocht. De oudste bezonkene lagen vindt men in Finland, en hier vormen de uitbarstingsgesteenten de volgende groepen: gneisgraniet, — granietporfier, syenietgraniet en dioriet, — gabbro en hippuriet. In het gouvernement Olonez heeft men ook kristallijne gesteenten, en het Laurentiaansche en Huronische stelsel strekken zich noordoostwaarts tot diep in het noorden uit. Laurentiaansch gneis vormt de kern van het Timangebergte, dat uit Devonische en steenkolenlagen bestaat.

De Silurische vorming treft men aan in de Oostzeeprovinciën, inzonderheid in Esthland, maar ook op het Dnjeprgebied en in Podolië, — Devonische lagen in Lijfland en Oroot-Rusland, — en steenkolenbeddingen vooral aan de Donez en bij Moskou. De kristallijne gesteenten in de Krim liggen er gewoonlijk naast Juravormingen, en de meeste bergen behooren er tot de trachietgesteenten, In de noordelijke helft van Rusland heeft men voornamelijk klei en zand, — en deze hebben er hier en daar eene verbazende dikte. Onder de klei en het zand in het gouvernement Moskou bevinden zich de gesteenten der krijtvorming. In het midden en zuiden van Rusland is eene uitgebreidheid, welke zich over 22 gouvernementen uitstrekt, bedekt met zwarte aarde (tsjernosjom), vermoedelijk ontstaan door verdorde en vergane grasdeelen. Deze zwarte aarde heeft hier en daar eene diepte van 6 Ned. el.

De rivieren van Rusland behooren tot het noordwestelijk of tot het zuidoostelijk stroomgebied, gescheiden door den Oeralisch-Baltischen Landrug. Die van het eerste storten meerendeels zich uit in de Oostzee en in de IJszee, — die van het tweede in de Zwarte en in de Caspische Zee. Na het smelten van de sneeuw in het voorjaar en na de talrijke regenbuijen in den herfst is er overvloed van water, doch in den zomer is er, tot groot nadeel voor de scheepvaart, het peil zeer laag, terwijl zij des winters met ijs zijn bedekt. Tot het gebied van de Oostzee behooren de Weichsel (met de Boeg en Piliza), de Warthe (in Polen ontspringend), de Niemen, de Windau, de Düna (van de Waldai-hoogvlakte afdalend), de Koerische Aa, de Lijflandsche Aa, de Salis, de Torgel (of Pernau), de Narowa, de Loega, de Newa, de Kymmene, de Ulea en de Tornea (de grensrivier naar de zijde van Zweden). In de Witte Zee en de Noordelijke Ijszee storten zich uit: de Kola, de Kjem, de Whygh, de Onega, de Dwina, de Mesen en Petsjora.

Naar de Zwarte Zee vloeijen: de Dnjestr (uit Galicië komend), de Dnepjr (de derde Europésche rivier in rang, ter lengte van 1780 Ned. mijl), in het gouvernement Smolensk ontspringend, met de Beresina, de Pripet, de Sosh enz. als zijrivieren, en de Boeg, — en naar de Zee van Asof: de Don (met de zijrivieren de Woronesh, de Choper, de Medwjediza, de Sal, de Manytsj en de Donez). Tot het gebied der Caspische Zee behooren: de Wolga, de grootste rivier van Europa (3488 Ned. mpl lang), uit de meren der Waldai-hoogvlakte ontspringend, met de zijrivieren de Twerza, de Mologa, de Wetloega, de Karna enz. op den linker en de Samara, de Oka en de Soera op den regter oever, en de Oeralrivier met de Sakmara en de Ilek als zijrivieren. In Rusland vindt men de grootste meren van Europa, zooals het Ladogameer (329 geogr. mpl), het Onegameer (117 geogr. mijl), het IImenmeer (17 geogr. mijl), het Peipoesmeer (63 geogr. mijl), het Bjelojemeer (20 geogr. mijl), het Segmeer (23 geogr. mijl), en vele andere. Voorts bezit Rusland een uitgebreid net van kanalen, die waterwegen vormen tusschen de verschillende rivieren en aangrenzende zeeën of ook dienen, om gevaarlijke togten over onstuimige meren te vermijden.

Het klimaat is in Rusland, hetwelk zich over 25 breedtegraden uitstrekt, zeer verschillend; zelfs is de gemiddelde zomerwarmte in het noorden er geringer dan de gemiddelde winterwarmte in het zuiden. De overgang is er echter wegens den effen bodem zeer geleidelijk. Het Rijk heeft een vastelandsklimaat, zoodat er een groot verschil gevonden wordt tusschen de zomer- en wintertemperatuur, en dit verschil is des te aanzienlijker naar mate men verder voortschrijdt naar het oosten. Men heeft er in het algemeen eene geringere gemiddelde warmte van het jaar dan in westelijk Europa op dezelfde breedte. Ook in Rusland is het verschil groot, want Mitau, Wladimir en Jekaterinenburg liggen allen op 56½° N. B. en hebben achtervolgens eene gemiddelde jaarlijksche temperatuur van + 6,1°, + 3,6° en + 0,5° C. De gemiddelde jaarlijksche warmte bedraagt op Nova-Zembla (73°19' N. B.). — 9,5° te Petersburg (59°,56' N. B.) + 3,75° en te Sebastópol (44°36' N. B.) + 11,6° C. Met betrekking tot den plantengroei onderscheidt men in het Russische rijpk zeven gordels, wier grenzen niet met de parallelcirkels, maar met de isothermen zamenvallen en van het noordwesten naar het zuidoosten af dalen, namelijk: den ijsgordel, zich uitstrekkend over het noordelijk gedeelte van Nova Zembla, het verblijf der walrussen, robben, ijsbeeren en poolvossen, — den moerasgordel, hoofdzakelijk met rendierenmos begroeid, zich uitstrekkend over het noordoostelijk gedeelte van het gouvernement Archangel, waar de toendra’s bevolkt zijn met rendieren, honden, pelsdragende dieren en des zomers met wilde ganzen, — den boschgordel op de zuidelijke helft van het schiereiland Kola en op een gedeelte van het stroomgebied der Petsjora, met dennen- en lorkenboomen en veel eekhoorns, — den eersten landbouwgordel, of dien der gerst, zich uitstrekkend tot 63° N. B., met uitgebreide bosschen van naaldboomen, — den tweeden landbouwgordel of dien van de rogge en van het vlas, tevens het gewest der nijverheid, zich zuidwaarts uitstrekkend tot 51° N. B. en de Oostzeeprovinciën omvattend; merkwaardig zijn hier de prachtige loofboomenwouden, en onder de dieren de oer-os en de eland, — den derden landbouw gordel of dien van tarwe, tabak en boomvruchten, de graanschuur des rijks, zich uitstrekkend over Bessarabië, Podolië, Volhynië, Kiew, Poeltawa, Tsjernigow, Charkow, Koersk Woronesh, Tambow, Pensa, Sembirsk, Saratow en Samara, — den vierden landbouwgordel of dien van de maïs en van den wijnstok, namelijk het gebied der Pontische steppen, waar paarden- en schapenfokkerij de hoofdbronnen van bestaan uitmaken.

Europeesch Rusland met Polen en Finland telt op 98252 ☐ geogr. mijl ruim 73½ millioen inwoners, alzoo slechts 749 op elke ☐ geogr. mijl. De bevolking is er echter zeer ongelijk verdeeld. Zij bezit de grootste digtheid in onderscheidene Poolsche gouvernementen (Warschau met 3500 op de ☐ geogr. mijl), alsmede in het gouvernement Moskou (3500 op 1 ☐ geogr. mijl), en de geringste in de gouvernementen Astrakan (184 op de ☐ geogr. mijl), Wologda (137), Olonez (120); Uleaborg (67) en Archangel (20). Vrouwen en mannen komen er in aantal nagenoeg overeen, maar de vrouwen hebben de overhand. Het cijfer der geboorten is er betrekkelijk zeer hoog, doch dat der sterfgevallen desgelijks. Groot is er voorts het aantal volksstammen. Hiertoe hehooren in de eerste plaats de Slawen, bevattende de Russen ten getale van 54 millioen, allen belijders der Grieksche godsdienst en verdeeld (naar hunne woonplaatsen) in Groot-Russen (40 millioen), Klein-Russen (11 millioen) en West-Russen (3 millioen). Door hunne godsdienst en hunne taal behooren tot hen ook de Kozakken, die in de 12de eeuw in de onbeheerde landen aan de Zuid-Russische grenzen, aan de watervallen van de Dnjepr en aan de Don uit eene vermenging van Russen, Polen en Turken zijn ontstaan en hun onderhoud vonden in jagt en rooverij.

Ten tijde van czaar Alexeï Michaïlowitsj onderwierpen zij zich aan de Russische heerschappij, en zij bevinden zich thans onder het bestuur van een hetman. De Kozakken van de Dnjepr werden door Catharina II uit de Ukraine naar den oostelijken oever van de Zee van Asof overgebragt en dragen thans den naam van Tsjernomorische Kozakken. Zij hebben een militair bestuur, houden zich bij voorkeur bezig met de veeteelt en visscherij en vormen een volk van geoefende ruiters, die in den oorlog zeer bruikbaar zijn. De Russen zijn middelmatig van lengte, maar zeer gespierd en kunnen groote vermoeijenissen verduren. Zij hebben doorgaans kleine, levendige oogen onder schrale wenkbraauwen, een kleinen, doorgaans opgewipten neus en een zwaren baard. Zij zijn welwillend en gastvrij. De woning van den geringen Rus is meestal een blokhuis zonder verdieping en in streken, waar het hout ontbreekt, eene in den grond gegravene leemen hut (semljanka). Eene dubbele rij van naast elkander geplaatste blokhuizen vormt een dorp.

Tegenover de deur, in een hoek, ziet men het beeld van een Heilige, voor wien een licht brandt. Ieder binnenkomende maakt eene buiging voor dat beeld en slaat een kruis vóórdat hij de bewoners begroet, welke hem ten bewijze hunner gastvrijheid zout en brood (chlebsol) aanbieden. Overal vindt men er dampbaden. De Rus vergenoegt zich met zeer eenvoudige spijzen, met zwart brood van ongebuild meel, gerst, zuurkool, pannekoeken van boekweitenmeel, uijen, knoflook, visch en paddestoelen. Zijn meestgeliefkoosde drank is „kwas”, dat men bereidt door zemelen en meel in water te laten gisten en er een en ander ter verbetering van dat brouwsel bij te voegen. Ook wordt in Rusland veel brandewijn en thee gebruikt. Tot de loffelijke trekken van het Russische karakter behooren vaderlandsliefde, godsdienstigheid en getrouwheid aan den Keizer; minder prijzenswaardig zijn bij den Rus eene ligtzinnige zucht tot navolging, een streven naar zinnelijk genot, neiging tot bedrog en dieverij en omkoopbaarheid. De Russen zijn op het gebied van kunst en wetenschap wel eens als uitstekende navolgers opgetreden, maar de geest der uitvinding is hun vreemd.

De Klein-Russen munten in vele opzigten uit boven de Groot-Russen; hunne dorpen zijn veel beter gebouwd, en zij tellen onderscheidene geleerden en dichters. — De Polen, ten getale van 5 millioen, wonen op het stroomgebied van de Weichsel; — Boelgaren en Serben vindt men er in de gouvernementen in Bessarabië en Cherson. — In de tweede plaats heeft men er Lithauers, een Indo-Germaanschen stam, die ten getale van 2 millioen de Oostzeeprovinciën bewoont. Daartoe behooren de eigenlijke Lithauërs en de Letten. — In de derde plaats heeft men er Finnen of Tsjoeden, ten getale van 3 millioen. Deze gelijken zeer weinig op het Mongoolsche ras, waarvan zij afkomstig zijn. Hun eigenlijk vaderland is het Oeralgebergte, en vandaar hebben zij zich in het noorden en oosten van Europa verbreid. Zij zijn verdeeld in West-Finnen en Oost-Finnen.

Tot de West-Finnen behooren: de eigenlijke Finnen, de Careliërs, de Laplanders, de Kwenen, de Esthen en de Lijflanders, — en tot de Oost-Finnen: de Samojeden, Syrjaenen, Permjaeken, Wotjaeken, Wogoelen (Oegriërs), Tsjeremissen, Tsjoewasjen en Mordwinen. In het algemeen staan de West-Finnen op hoogeren trap van ontwikkeling dan de OostFinnen; meerendeels behooren zij tot de Protestantsche Kerk. De Oost-Finnen, belijders van de Grieksche godsdienst, zijn zeer bijgeloovig en hebben nog vele Heidensche gebruiken. De noordelijke Oost-Finnen waren in de eerste helft der middeneeuwen niettemin inwoners van een magtig rijk, en aan den bovenloop der Kama vindt men de bouwallen van eene aanzienlijke koopstad. — ln de vierde plaats vindt men er Germanen, namelijk Duitschers, doch deze slechts ten getale van 830000, meerendeels in de Oostzeeprovinciën, wijders in de landbouwkoloniën in het zuiden des rijks. Daarenboven bestaat in Rusland naauwelijks eene stad van eenig belang, waar zich geene Duitschers gevestigd hebben; voorts Zweden, inzonderheid in het noordwestelijk gedeelte van Rusland. — In de vijfde plaats zijn er volkeren van Turksch-Tartaarschen oorsprong, ten getale van ongeveer 1½ millioen, namelijk de eigenlijke Tartaren, Basjkieren en Kirghiezen, — in de zesde Kalmukken, — in de zevende Wlachen en Roemenen, — in de achtste Israëlieten (ruim 23/4de millioen), — en eindelijk Zigeuners.

Volgens hunne godsdienstige belijdenis zijn de inwoners er verdeeld in aanhangers der regtzinnige Grieksche Kerk (55 millioen), Raskolniken (1 millioen), Armenische Christenen (286000), Protestanten (4½ millioen), R. Katholieken (7½ millioen), Israëlieten (23/4de millioen), Mohammedanen (1'/2 millioen) en Heidenen (238000). Aan het hoofd der orthodoxe Grieksche Kerk bevindt zich eene Synode, aan dat der Protestanten een algemeen Luthersch consistorie, en aan dat der R. Katholieken een aartsbisschop.

Het voormalig verschil van stand in Rusland is sedert de opheffing van het lijfeigenschap (1861), de beperking van de regten van den adel en de algemeene bevoegdheid tot grondbezit eigenlijk vernietigd. Niettemin verdeelt men er de inwoners nog altijd in adel, exemten, geestelijkheid, stedelijken stand (kooplieden en nijverheidsmannen), en landelijken stand (boeren). De oude adel of die der Bojaren is door Peter de Groote (1722) gelijk gesteld met den adel door verdienste, en tegenwoordig verkrijgt men erfelijken adeldom door den rang van staatsraad of dien van kolonel, alsmede door het ontvangen van bepaalde ridder-orden. De Russische adel is vrij gebleven van het leenregt, en slechts zelden vindt men er bij den adel een majoraat of fidei commis. Adellijke titels, zooals die van graaf en baron, zijn er uit de Oostzeeprovinciën doorgedrongen. Slechts hier en daar vormt de adel nog een staatkundig ligchaam. In 1870 telde de erfelijke adel 604467 leden. Tot den stand der exemten behooren de ambtenaren, geleerden, kunstenaars en eereburgers, ten getale van omstreeks 360000 (zonder Finland en Polen).

Het aantal geestelijken met hunne gezinnen raamt men op 615330. Tot den stedelijken stand behooren vooral kooplieden en nijverheidsmannen. Men heeft er kooplieden van het eerste gild, die het regt bezitten van een regtstreekschen handel met het buitenland en eene jaarlijksche belasting van 650 roebels betalen, en neringdoenden of kramers. Tot den stand der kooplieden behooren 466000 en tot den stedelijken stand in het algemeen ruim 7 millioen personen. Er zijn slechts 34 steden met meer dan 30000 inwoners, en van deze heeft Petersburg 667000, Moskou 602000, Warschau 297000, Odessa 184000, Kiew 127000, Riga 103000, Kisjinew 102000, Saratow 86000, Kasan 86000, Nicolajew 82000, Charkow 82000, Wilna 79000 enz. Het aantal steden en plaatsen met stedelijke regten bedraagt er 2683 met ruim 8 millioen inwoners. Tot den landelijken stand behooren ruim 58 millioen, van welke 23 millioen op de rijksdomeinen gevestigd zijn. De overigen zijn meerendeels voormalige lijfeigenen, door een Keizerlijk besluit vrijgesteld en thans op de goederen van hunne voormalige heeren of op een eigen stuk grond levende.

De oppervlakte van Europeesch Rusland, met uitzondering van Polen en Finland, heeft eene uitgebreidheid van 464 millioen Ned. bunder, van welke ongeveer 188 millioen met bosch zijn bedekt. De bosschen zijn echter niet gelijkmatig over het land verdeeld, zoodat men in het noorden overvloed heeft van hout en in het zuiden gebrek. Men schat er voorts het bouwland op 96 millioen, het groenland op 56 millioen en de onvruchtbare gronden op 324 millioen Ned. bunder. De landbouw bekleedt er eene voorname plaats en levert: gerst, haver, rogge en tarwe, voorts in het zuiden ook maïs, tabak, suikerwortels, wijn en velerlei tuinvruchten. Van het hoogste belang is er de veeteelt, en men telde in 1870 in Rusland 223/4de millioen runderen, terwijl het aantal paarden werd geschat op 16 millioen.

Behalve een groot aantal staatsstoeterijen heeft men er 2500 van particulieren met 7000 hengsten. Voorts heeft men er 60 millioen schapen, 10 millioen zwijnen, veel bijenkorven en zijdewormen, terwijl er ook nog het rendier, de buffel en het kameel tot de huisdieren geteld worden. Tot de dieren, waarop men jagt maakt, behooren er: de beer, de wolf, de das, de vos, de haas, de eland, de ree, de zeehond, alsmede velerlei vogels. Van ongemeen gewigt eindelijk is de vischvangst in de Russische wateren.

De bodem van Rusland bevat een rijkdom van kostelijke metalen, namelijk goud, platina, zilver, lood, koper, zink en ijzer. Zij worden hoofdzakelijk gevonden in het Oeralgebergte. Ook heeft men er uitgestrekte anthraciet-, steen en bruinkolenbeddingen, en men verkrijgt er eene groote hoeveelheid zout; ook ontbreekt het niet aan minerale bronnen.

De nijverheid ontwikkelt zich in Rusland met groote kracht. Sommige van hare voortbrengselen hebben van ouds een goeden naam, zooals leder, kabeltouw, zeildoek, vischlijm, zeep enz., en ook in het vervaardigen van linnen, katoen, laken, zijden stoffen, papier, porselein, gouden en zilveren voorwerpen behoeven de Russen niet onder te doen voor andere volken. In de groote steden heeft men er voorts velerlei fabrieken van verschillenden aard. Ook het handelsverkeer is er, inzonderheid na den aanleg van spoorwegen, aanmerkelijk toegenomen. Tot de invoer-artikelen behooren er vooral: katoen en katoenen garens, ruwe metalen, machines, verwstoffen, ruwe zijde, wol, steenkolen, thee, olie, wijn, koffij, tabak en zout, — en tot de uitvoerartikelen: graan, vlas, lijnzaad, hout, talk, hennep, wol, borstels, leder, pelterijen, linnen en vee. In 1876 bedroeg de waarde van den uitvoer 379¼de en die van den invoer 421 millioen roebels, terwijl het aantal schepen, in de Oostzee, de Zwarte Zee en de Witte Zee binnengeloopen, ruim 12000, en dat der uitgezeilde ruim zooveel bedroeg (1874): onder de binnengeloopene verschenen bijna 3000 onder Engelsche, bijna 2000 onder Duitsche, 1855 onder ZweedschNoorweegsche, 1474 onder Russische, 1014 onder Deensche en 861 onder Nederlandsche vlag. De kust werd bevaren door 26688 Russische schepen.

De Russische koopvaardijvloot bestond in 1875 uit ruim 2500 schepen, waaronder zich 227 stoombooten bevonden. De binnenlandsche handel, schoon nog altijd gebukt onder het gemis van voldoende wegen en vervoermiddelen, is door den aanleg van kanalen en spoorwegen sterk vermeerderd, maar nog steeds voor aanmerkelijke uitbreiding vatbaar. Sommige jaarmarkten zijn er wereldberoemd, inzonderheid die te Nishné-Nowgorod. De meren en groote rivieren worden er door stoombooten bevaren, en in 1876 bestonden er 53 spoorweglijnen met eene gezamenlijke lengte van 18140 Ned. mijl. Die spoorweglijnen vormen een net, hetwelk zich uitstrekt van de Oostzee naar de Zwarte Zee, en de mazen van dit net worden allengs digter. Men heeft er onderscheidene banken, die met aanzienlijke kapitalen werken, en de eenheid van munt is er de roebel (zie aldaar).

Het onderwijs laat in Rusland veel te wenschen over. In 1875 waren er slechts 22389 lagere scholen met nog geen millioen leerlingen, zoodat de minister van Onderwijs verklaarde, dat het aantal scholen althans 6-maal zoo groot zou moeten wezen. In 1876 werd van Rijkswege ten behoeve der volksscholen 23/4 millioen roebels besteed. Seminaria en kweekscholen van onderwijzers bestaan er ten getale van 60. Voorts heeft men er districts- en stadsscholen, progymnasia, zeevaartscholen, nijverheidsscholen, tooneelscholen, landbouwscholen enz. Tot de inrigtingen van middelbaar onderwijs behooren er de gymnasia en de reaalscholen. Iedere gouvernementshoofdstad heeft althans een gymnasium. In de 9 schooldistricten van Europeesch Rusland (zonder Finland) bestaan 125 gymnasia, welke door 43681 leerlingen worden bezocht, en 44 reaalscholen met 8208 leerlingen.

Ook zijn er 148 progymnasia en 68 gymnasia voor meisjes, terwijl Petersburg daarenboven onderscheidene meisjesscholen telt. Behalve deze staatsscholen heeft men een groot aantal bijzondere scholen. Tot die van hooger onderwijs behooren de historisch-philologische scholen te Petersburg en te Njeshin en 9 universiteiten in de voornaamste steden; men telde er in 1875 in het geheel 5700 studenten en 555 hoogleeraren en lectoren. Voorts vermelden wij nog: het Alexander-lycéum te Petersburg, 4 godgeleerde académiën, een instituut voor Oostersche talen te Moskou, de regtsgeleerde school te Petersburg, en de militaire académie aldaar. Ook heeft men te Petersburg als geleerd ligchaam de Académie van Wetenschappen, terwijl in de hoofdstad, alsmede te Moskou en elders, onderscheidene geleerde, kunstlievende en nuttige genootschappen gevonden worden.

Wijders heeft men vooral te Petersburg (zie aldaar) beroemde muséa en voortreffelijke boekerijen. De boekhandel en de dagbladpers verkeeren er intusschen steeds in een kwijnenden toestand. De dagbladen der residentiën en boekwerken, die althans 20 vellen druks bevatten, kunnen na het stellen van voldoende waarborgen ongehinderd verschijnen, maar alle overige werken en alle provinciale dagbladen zijn onderworpen aan de censuur. Ook de buitenlandsche dagbladen staan onder het opzigt eener gestrenge censuur.

In Rusland is de Keizer (Czaar) een onbeperkt alleenheerscher, bekleed met de hoogste wetgevende, uitvoerende en regtsprekendemagt. Voor hem gelden slechts eenige huishoudelijke bepalingen, namelijk dat het Rijk ondeelbaar is, dat hij geene kroon mag dragen, welke hem dwingt, elders zijne residentie te vestigen, — dat de troon erfelijk is volgens regt van eerstgeboorte, — en dat de Keizer de GriekschOrthodoxe godsdienst moet belijden In de Oostzeeprovinciën en in Finland heeft men echter een landdag, — in de eerste een van den adel in het tweede een van vier verschillende standen. De tegenwoordige Keizer is Alexander II, geboren den 29sten April 1818 en sedert den 2den Maart 1855 bezitter van den troon. Zijn beknopte titel luidt: „Keizer en alleenheerscher aller Russen, Czaar van Polen en Grootvorst van Finland”. Hij wordt bijgestaan door eene kanselarij, in 4 afdeelingen gesplitst. Men heeft er wijders de gewone departementen van algemeen bestuur, een rijksraad, eene synode en een dirigérenden Senaat, die over de uitvoering der wetten waakt en tevens ter hoogste instantie over alle regtsgedingen beslist. Aan het hoofd van elk gouvernement bevindt zich een gouverneur, bijgestaan door een vice-gouverneur,en by Keizerlijke Ukase van 13 Januarij 1864 is bepaald, dat de bevolking der gouvernementen en arrondissementen mannen kan kiezen, om hunne belangen te behartigen.

De regtsbedeeling in Rusland is in den laatsten tijd aanmerkelijk verbeterd; men heeft haar van het administratief beheer gescheiden, mondelijke behandeling en openbaarheid der zaken, gelijkheid van het regt en regtbanken van gezworenen ingevoerd. De verschillende instantiën voor burgerlijke en strafzaken zijn: de alleenregtsprekende kantonregter, van wien men zich beroepen kan op eene vergadering van kantonregters, — arrondissementsregtbanken, waaraan voor gevallen, waarin met verlies van burgerlijke regten bedreigd wordt, regtbanken van gezworenen zijn toegevoegd, — hoven van appél, — en de Senaat. De kantonregters (vrederegters) worden uit eene door den gouverneur opgemaakte lijst van bevoegde personen door alle standen voor den tijd van 3 jaar gekozen, doch de overige regters op voordragt van den minister van Justitie door den Keizer benoemd. De jury bestaat uit 3 leden der arrondissementsregtbank en 12 gezworenen, die bij meerderheid van stemmen over het schuldig en niet-schuldig beslissen. In Finland en de Oostzeeprovinciën echter is de regtsbedeeling op eene andere leest geschoeid. Eindelijk bestaat in geheel Rusland het stelsel van binnen- en buitenlandsche passsen.

Met betrekking tot de geldelijke aangelegenheden vermelden wij, dat de inkomsten des Rijks over 1878 zijn geraamd op ruim 600, de uitgaven desgelijks op ruim 600 en de geheele staatsschuld op nagenoeg 1714 millioen roebels. — De reguliere troepen in Europeesch Rusland tellen 544020 manschappen met 24408 officieren, 1234 stukken en 80509 paarden in vredestijd, doch op voet van oorlog 1370700 manschappen met 38859 officieren, 2572 stukken en bijna 190000 paarden, waarbij alsdan nog ruim 131000 manschappen met 3500 officieren, 180 stukken en 121000 manschappen kunnen gevoegd worden als irreguliere troepen. De vloot telde in 1877 niet minder dan 241 bodems, alle van stoom voorzien, ten gezamenlijken bedrage van 33572 paardekracht en gewapend met 548 kanonnen.

Omtrent Aziatisch Rusland raadplege men Caucasië, Siberië en Toerkestan.

Met betrekking tot de geschiedenis van Rusland vermelden wij het volgende: De oudste bewoners des lands waren Scythen en Sarmaten, doch in de tweede eeuw onzer jaartelling vestigden er zich de Gothen tusschen de Don en de Donau. Ook trokken de Alanen, Hunnen, Avaren, Boelgaren en Slawen achtereenvolgens derwaarts, terwijl de Chasaren in de zesde eeuw de landen innamen tusschen de Wolga en de Don. In het noorden van Rusland woonden de Tsjoeden en ScythischFinsche volkeren. In 862 verschenen de Skandinavische Waragers (Noormannen) onder aanvoering van Rurik en van zijne broeders Sineus en Troewor te Nowgorod, en verdrongen er de met hen vermaagschapte NoordschGothische Russen. Oleg, de opvolger van Rurik als voogd van zijn neef Igor (Olaf), vereenigde in 882 den Slawischen Staat Kiew met Nowgorod, verhief Kiew tot hoofdstad des Rijks, ondernam in 906 een togt naar Constanstinopel en trad als wetgever op. Daarna regeerde Olga, de weduwe van Igor, als voogdes van den minderjarigen Swaetoslaw, liet zich in 955 te Constantinopel doopen en maakte de Russen bekend met de Grieksche eeredienst. Swaetoslaw sneuvelde in 972 in een oorlog tegen de Petsjenegen, en zijn zoon Wladimir I (980—1014), begunstigde als alleenheerscher het Christendom, doch verdeelde het Rijk onder zijne 12 zonen, waardoor bloedige burgeroorlogen ontstonden. Jaroslaw regeerde van 1019 tot 1054 als grootvorst te Kiew, waarna wederom binnenlandsche verdeeldheden het rijk verscheurden.

Isjaslaw, een zoon van Jaroslaw, nam de vlugt naar het Hof van den Duitschen keizer Hendrik IV, en in 1113 werd Wladimir II, bijgenaamd Monomach, grootvorst van Kiew. Zijn zoon Joerji Dolgoroekij stichtte Moskou (1147), alsmede een nieuw grootvorstendom met Wladimir als hoofdstad. Sedert 1223 had het land veel te lijden van de invallen der Mongolen onder Dsjengis-khan, en na verloop van 15 jaren was geheel Rusland, met uitzondering van Nowgorod, in hun bezit, zoodat het deel uitmaakte van de Gouden Horde, waaraan de Grootvorsten cijnsbaar werden. Daarenboven moesten de Russen oorlog voeren tegen de Zwaardbroeders, de Polen, de Lithauërs en de Zweden. Jaroslaw II, grootvorst van Wladimir, veroverde Finland, en zijn zoon Alexander Newskij versloeg in 1241 de Zweden aan de Newa. Daniël, de jongste zoon van laatstgenoemde, deed in 1300 te Moskou het Kremlin verrijzen en regeerde er als grootvorst. In weerwil van de zegepraal van Dimitri of Demetrius IV op de Mongolen (1380) bleven de Russen — ook Nowgorod — aan hen schatpligtig, doch na de vernietiging der Gouden Horde door Timoer (1395) verbrijzelde Iwan II Wassiljewitsj (1462—1505) het vreemde juk en ontrukte een gedeelte van Klein-Rusland aan de Lithauërs. Zijn opvolger Wassilij lwanowitsj (1505—1533) aanvaardde den titel van Czaar en vereenigde Pskow en Smolensk met zijn gebied.

Iwan IV Wassiljewitsj (1533—1584), bijgenaamd de Wreede, was een dwingeland, maar beijverde zich, het barbaarsche volk eenigermate te beschaven, riep handwerkslieden en kunstenaars uit den vreemde, vaardigde wetten uit, sloot in 1553 een handelsverdrag met Elizabeth van Engeland, stichtte het korps der Strelitsen en veroverde Kasan en Astrakan. Zijn zoon Feodor lwanowitsj (✝ 1589) was de laatste heerscher uit den stam van Rurik. Daarop ontstonden er twisten tusschen verschillende kroonpretendenten. In 1610 werd Wladislaw, de zoon van koning Sigismund III, tot Keizer gekozen, en na het verjagen van dezen in 1613 Michaël Feodorowitsj Romanow tot erfelijk czaar verheven. Deze werd in 1645 opgevolgd door zijn zoon Alexéi Michaïlowitsj, die Smolensk en Klein-Rusland weder met het rijk vereenigde, een wetboek vaststelde en de nijverheid bevorderde. Zijn zoon Feodor Alexejewitsj, in 1676 aan het bewind gekomen, deed in 1682 de geslachtsregisters van den adel verbranden en werd in datzelfde jaar opgevolgd door zijn minderjarigen halfbroeder Peter, die tengevolge van de listen zijner zuster Sophia den troon aanvankelijk deelen moest met zijn stompzinnigen broeder Iwan, maar onder den naam van Peter de Groote van 1689—1725 als alleenheerscher optrad, aan Rusland eene plaats bezorgde in de rij der Europésche Staten en het door den slag by Poeltawa (8 Julij 1709) tot oppermagtige mogendheid van het Noorden verhief (zie onder Peter). Zijne gemalin Catharina 1 (1725—1727) regeerde onder de leiding van Mentsjikow, en Peter II (1727—1730) onder die der leden van het geslacht Dolgoroeky. Onder Anna (1730— 1740), eene nicht van Peter de Groote, kwamen laatstgenoemden ten val, en er ontstond een kabinet van vreemdelingen.

Van deze hadden Münnich en Ostermann grooten invloed op de buitenlandsche staatkunde. Door de verheffing van August III van Saksen op den troon van Polen bleef ook dit land aan Rusland onderdanig. In 1737 werd Koerland als een Russisch leen opgedragen aan Biron. De oorlog tegen de Turken, in 1739 eindigend met den Vrede van Belgrado, verhoogde de magt van Rusland, terwijl onder de regéring van Elizabeth (1741—1762) de invloed van Rusland op de Europésche aangelegenheden toenam. Den 17den Augustus 1743 kwam de Vrede van Abo met Zweden tot stand, waarbij de rivier Kymene als grensrivier werd aangewezen. In den Zevenjarigen Oorlog verbond Rusland zich met Oostenrijk tegen de Pruissen. Catharina II, na den val van haren gemaal Peter III (9 Julij 1762) de teugels van het bewind opvattend, breidde bij de eerste verdeeling van Polen (5 Augustus 1772) de grenzen van Rusland uit tot over de Düna en de Dnjepr, verkreeg van de Turken door den Vrede van Koetsjoek-Kainardsji (22 Julij 1774) Azow, Kinburn, een gedeelte van de Krim enz., verdeelde in 1776 het Rijk in gouvernementen, verwierf door inlijving van de Krim de heerschappij over de Zwarte Zee en den sleutel van Turkije, vergenoegde zich bij den Vrede van Jassy (9 Julij 1792) met den afstand van het gebied van Oczakow en met de vaststelling van de Dnjestr als grensrivier van Rusland naar de zijde van Moldavië en Bessarabië, verkreeg daarvoor bij de tweede verdeeling van Polen (17 Augustus 1793) een groot deel van Lithauën, Volhynië, en een stuk van Podolië, en deelde eindelijk het overschot van het Poolsche Rijk met Pruissen en Oostenrijk (1794). Bij haren dood (17 November 1796) had zij meer dan 10000 ☐ geogr. mijl met onderscheidene millioenen inwoners aan het rijk toegevoegd.

Haar opvolger Paul I (1798—1801) bemoeide zich met de zaken van Europa, nam deel aan de coalitie tegen Frankrijk en verbond zich in 1800 met de Noordsche Mogendheden tot eene gewapende neutraliteit. Hij werd vervangen door Alexander I (1801—1825), deze zag zich in 1806 tegen zijn wil betrokken in den oorlog tegen Frankrijk, verkreeg bij den Vrede van Tilsit (7 Julij 1807) ten koste van Pruissen aanmerkelijke voordeelen, in 1808 (in den oorlog tegen Zweden) Finland en Oost-Bothnië tot aan de Tornea en de Alands-eilanden, hielp de overmagt van Frankrijk fnuiken, verwierf in den raad der Vorsten van Europa eene overwegende stem en zorgde voor zijne veiligheid aan de westelijke grenzen door zich het koningrijk Polen toe te eigenen. Voorts bevorderde hij de wetenschap en de nijverheid (zie onder Alexander). Zijn dood bespoedigde de uitbarsting eener zamenzwering tot verdrijving van het Huis Romanzow en tot invoering van een republikeinschen regéringsvorm. Die zamenspanning werd vernietigd door keizer Nicolaas (1825—1855), die met militaire gestrengheid regeerde. Hij voerde oorlog tegen de Perzen, die den 25sten September 1826 bij Elizabethpol het onderspit moesten delven voor vorst Paskewitsj. In het volgende jaar werden het klooster Etsjmiadsin en de stad Eriwan veroverd, en bij den Vrede van Toerkmantsjai verkreeg Rusland de provinciën Nachitsjewan en Eriwan, 80 millioen roebels en aanmerkelijke handelsvoordeelen. Wegens het uitblijven der vervulling van de voorwaarden van het Verdrag van Akjerman (6 October 1826), met betrekking tot de vrije vaart onder Russische vlag op de Zwarte Zee en het zelfstandig beheer van de Donau-vorstendommen en Serbië, werd oorlog verklaard aan de Porte en trok den 7den Mei 1828 een Russisch leger over de Proeth.

Het rukte voorwaarts tot aan Sjoemla en trok vervolgens naar de Donau terug, terwijl Paskewitsj in Azië Kars en Achaltzik stormenderhand innam. Den 11den Junij 1829 behaalde Diebitsj eene overwinning by Koelewtsji,— voorts werd Silistria ingenomen en trokken de Russen over den Balkan en namen Adrianopel in bezit, waar den 14den September de vrede gesloten werd, die aan Rusland eene aanmerkelijke verbetering der grenzen aan de monden van de Donau en in Caucasië bezorgde. — Rusland betoonde zich afkeerig van de Fransche omwenteling van 1830, en evenzeer van de vrijzinnige bewegingen in België, Portugal, Spanje enz. Den 29sten November van dat jaar stonden de Polen op, doch hunne krachten schoten te kort, en terwijl Rusland maatregelen nam tot volkomene inlijving van hun land, verbond zich de Czaar op het naauwst met Pruissen en Oostenrijk. In April 1833 verleende het zijne hulp aan Turkije, bedreigd door Mehemed-Ali, en den 8sten Julij van dat jaar kwam tusschen Rusland en Turkije te HoenkiarSkelezzi een of- en defensief verbond tot stand. In November 1839 ondernam Rusland zonder vrucht eene expeditie naar Khiwa. Er ontstonden botsingen der Russische en Engelsche belangen in Perzië en Caucasië, waar Sjamyl (zie aldaar) aan het hoofd der bergvolken tegen Rusland in verzet kwam. In Rusland zelf werkte men ijverig aan de verbetering van het leger, aan de russificatie der verschillende volkeren (terwijl men den invloed van het buitenland zooveel mogelijk zocht te keeren) en aan de opbeuring van den landbouw, de nijverheid en den handel. In 1842 werd het grondbezit van de Grieksche en Roomsch-Katholieke Kerk staatseigendom verklaard, waarna men alle onderdanen tot het Grieksch-Katholieke geloof zocht te brengen.

Door de gebeurtenissen van 1848 verflaauwde de vriendschappelijke verstandhouding van Rusland met Oostenrijk en Pruissen, en de Duitsche belangen, bepaaldelijk met betrekking tot Sleeswijk-Holstein, werden niet door den Czaar bevorderd. Hij bezette in den zomer van dat jaar met Turkije de Donauvorstendommen, en op 1 Mei 1849 drong een Russisch leger onder Paskewitsj in Hongarije door en noodzaakte Görgei den 13den Augustus bij Vilagos de wapens neder te leggen. In October 1850 was keizer Nicolaas te Warschau scheidsregter tusschen Oostenrijk en Pruissen. Tegen het einde van 1852 deed Rusland aan Groot-Brittanje het voorstel van eene regeling der verdeeling van het Turksche Rijk, waarbij Frankrijk uitgesloten bleef, maar het werd in 1853 door de Britsche regéring van de hand gewezen. Den 16den Maart van dat jaar eischte Rusland bij monde van zijn gezant Mentsjikof het protectoraat over de Grieksche Christenen in Turkije, en na de weigering der Porte deed het Russische leger een inval in Moldavië en Walachije. In October namen voorts de vijandelijkheden tusschen Rusland en Turkije een aanvang. Den 12den Maart 1854 sloten Frankrijk en Engeland een verbond met de Porte en namen met deze deel aan den oorlog tegen het alleenstaande Rusland. In Junij van dat jaar vertrokken, tengevolge van den eisch van Oostenrijk, de Russische troepen uit de Donauvorstendommen; in Augustus werd Bomarsund veroverd door een Engelsch eskader, en in September vertrokken Fransche, Engelsche, Turksche en later ook Sardinische troepen naar de Krim, waarna de belegering van Sebastópol een aanvang nam.

Den 2den Maart 1855 overleed keizer Nicolaas, en onder zijn zoon Alexander II werd, na het vruchteloos afloopen der vredesonderhandelingen te Weenen, de strijd voortgezet. Den 8sten September werd de Malakoftoren stormenderhand ingenomen en Sebastópol door de Russen ontruimd. Daarentegen capituleerde den 27sten November de Turksche vesting Kars, waardoor de militaire eer van Rusland zich voldaan gevoelde, zoodat den 30sten Maart 1856 te Parijs de vrede gesloten werd, waarbij Rusland de monden van de Donau en Bessarabië afstond, de neutraliteit van de Zwarte Zee erkende en aan de zelfstandigheid van het Turksche Rijk zijn zegel hechtte. Daardoor echter was Rusland verbitterd op het ondankbare Oostenrijk. Den 27sten September 1857 had te Stuttgart eene bijeenkomst plaats van Alexander II en Napoleon III, terwijl tevens de verstandhouding tusschen Rusland en de Vereenigde Staten van Noord-Amerika veel gunstiger werd. Voorts verkreeg Rusland door de verdragen van Aigoen (28 Mei 1858), Tientsin (13 Junij 1858) en Peking (14 November 1860) toegang tot China voor zijn handel en een uitgebreid gebied aan de Amoer. Ook kwamen na de gevangenneming van Sjamyl (6 September 1859) de volkeren van den Caucasus tot onderwerping. Wijders maakten de Russen aanmerkelijke vorderingen in Midden-Azië, waar zij ten gevolge van een oorlog tegen Khokand en Boekhara den 24sten Februarij 1865 de nieuwe Russische provincie Toerkestan verkregen. — In het binnenland werd na de troonsbeklimming van Alexander II vermindering van belastingen ingevoerd, alsmede eene recrutendienst van 6 jaar, opheffing der afzondering van het buitenland en hervorming in alle takken van bestuur, terwijl de ontwikkeling der stoffelijke en verstandelijke krachten des rijks met ijver bevorderd werd.

Sedert December 1857 werden voorbereidende maatregelen genomen tot afschaffing van het lijfeigenschap, en in September 1859 werden afgevaardigden uit den adel naar Petersburg ontboden, om deel te nemen aan de redactie der emancipatiewet. Den 3den Maart 1861 verscheen het Keizerlijk manifest, waardoor den 17den Maart 1863 ongeveer 1½ millioen lijfeigene dienstboden en meer dan 20 millioen lijfeigene boeren de vrijheid verkregen. Den 20sten September 1862 werd het gedachtenisfeest van het duizendjarig bestaan van het Russische rijk door den Keizer te Nowgorod gevierd. Weder ontstonden er onlusten in Polen, zoodat dit gebied geheel en al gerussificeerd werd (zie onder Polen), en ook in de Oostzeepovinciën werd het Duitsche element meer en meer onderdrukt. Binnen de grenzen des lands deden zich stemmen hooren ter gunste van een vertegenwoordigenden regeringsvorm (1865), maar zij vonden bij den Keizer geen gehoor. Door de Ukasen van 10 October 1862 en van 2 December 1864 werd de regtsbedeeling gereorganiseerd, en den 21sten Januarij van laatstgenoemd jaar werd de reeds vermelde vertegenwoordiging in de districten en gouvernementen ingevoerd. Inmiddels breidden de geheime genootschappen, waaraan inzonderheid de Nihilisten deel namen, zich gestadig uit, en den 16den April 1866 waagde Dimitri Karakasow een aanslag op den Keizer. Nu werd de drukpers nog meer aan banden gelegd, terwijl later, ten gevolge van de behandeling der R. Katholieken in Polen, alle diplomatieke betrekkingen tusschen Rusland en den Paus, alsmede het vroeger gesloten concordaat werden opgeheven.

In Maart 1867 verkocht Rusland zijne bezittingen in het noordwesten van Noord-Amerika aan de Vereenigde Staten voor eene som van 7⅕de millioen dollars. In October 1868 verleende Rusland zijne tusschenkomst aan den Emir van Boekhara, die bedreigd werd door zijn wederspannigen zoon; voorts werd in Julij 1869 de erfelijkheid van den geestelijken stand opgeheven en aan de R. Katholieke bisschoppen de deelneming aan het Vaticaansch Concilie verboden. In December van dat jaar namen Russische troepen de Baai van Krasnowodsk aan de zuidoostelijke kust der Caspische Zee in bezit als steunpunt voor de verdere krijgsondernemingen tegen Khiwa. In Januarij en Maart 1870 werden de adressen van den Lijflandschen en Esthlandschen Landdag omtrent de bescherming der bedreigde provinciale en nationale regten der Oostzeeprovinciën overhandigd aan den Keizer, doch door dezen ter zijde gelegd. Den 23sten Julij 1870 verklaarde de Czaar zich onzijdig in den Duitsch-Franschen oorlog, en den 31sten October daaraanvolgende deelde Gortsjakow aan de Mogendheden mede, dat Rusland, schoon mede-onderteekenaar van den Vrede van Parijs (1856), zich aan de bepalingen daarvan niet langer gebonden achtte met betrekking tot zijne vrije beweging op de Zwarte Zee, — waartegen Engeland en Oostenrijk protesteerden, hoewel op eene conferentie te Londen (13 Maart 1871) gemelde bepalingen ter gunste van Rusland en Turkije werden gewijzigd. Voorts werden in Rusland voorbereidende maatregelen verordend tot invoering van den algemeenen dienstpligt, terwijl in Junij 1871 een oorlog werd ondernomen tegen den Sultan van Koeldsja aan de grenzen van China. Ook werden in 1872 de vriendschappelijke betrekkingen tusschen Rusland en Duitschland allengs inniger. In 1873 werden de militaire hervormingen en eene belangrijke wijziging van het belastingstelsel tot een goed einde gebragt, en in den zomer van 1875 kwam het Oostersche vraagstuk door een opstand in de Herzegowina op nieuw aan de orde.

Om daaromtrent beslissende maatregelen te nemen en een einde te maken, zoo men zeide, aan de mishandelingen, waaraan de Grieksche Christenen in de Turksche gewesten waren blootgesteld, hield de Czaar in het midden van Mei van laatstgenoemd jaar, vergezeld door zijn kanselier Gortsjakow, te Berlijn eene zamenkomst met den Keizer van Duitschland en met von Bismarck, waarbij ook graaf Andrassy (uit Oostenrijk) tegenwoordig was. De val van Abd-oel-Asis (29 Mei 1876) te Constantinopel was eene misrekening voor Rusland, daar deze Sultan aan den invloed van den Czaar gehoorzaamde. Nadat voorts alle pogingen der Groote Mogendheden, om aan het bloedvergieten aan de Donau een einde te maken, schipbreuk hadden geleden, nam Rusland het besluit, alleen de handen aan het werk te slaan. Er werd, na het sluiten van een wapenstilstand van 2 maanden, te Constantinopel over de oplossing van het Oostersche vraagstuk eene conferentie gehouden, welke op niets uitliep, daar Engeland den Sultan aanmoedigde tot verzet tegen de eischen van Rusland en de Czaar zich ook niet liet blinddoeken door beloften omtrent wijzigingen van den Turkschen regéringvorm. Hij formuleerde zijne eischen in een negental artikelen, welke hij aan de conferentie voorlegde, zonder eenige hoop op aanneming, terwijl hij tevens de krijgstoerustingen onverpoosd voortzette. Den 13den November 1876 werden zes armeekorpsen mobiel gemaakt, zoodat grootvorst Nicolaas, als opperbevelhebber zich den 5den December in het hoofdkwartier te Kisjenew bij het leger voegde. De conferentie had geen ander gevolg, dan dat de wapenstilstand met Serbië en Montenegro 2 maanden verlengd werd. Ook op eene nota, door generaal Ignatiew, Russisch gezant, bij de Porte ingediend, werd geen acht geslagen, en de conferentie nam een einde op den 20sten Januarij 1877.

Nu maakte Rusland verdere toebereidselen tot den strijd, verzekerde zich zooveel mogelijk van de onzijdigheid der magtigste Staten en gaf bevel tot het mobiel maken van nog 8 armeekorpsen en van een korps grenadiers, als reserve voor het actieve leger. Inmiddels bezocht Ignatiew de hoofdsteden der Groote Mogendheden en wist deze een Londensch protokol te doen teekenen, waarin aan de Porte dergelijke eischen werden gedaan als te voren op de conferentie, opdat door de verwerping van dat protocol door de Porte deze laatste de schuld zou dragen van het uitbarsten van den oorlog. Na die verwerping werd dan ook te Petersburg een groote krijgsraad gehouden en besloten het geheele leger mobiel te maken en zich op alle gebeurtenissen, ook op vreemde ondersteuning van Turkije, voor te bereiden. Den 20sten April begaf Alexander zich van Petersburg naar Kisjenew, waar hij 3 dagen daarna aankwam, en daags daarna verzond men langs telegrafischen weg aan de Mogendheden het berigt der oorlogsverklaring. De Keizer bleef in het hoofdkwartier tot den 2den Mei en werd bij zijn terugkeer met gejubel ontvangen. Voorts had men langs de grenzen van Armenië eene tweede armée onder grootvorst Michaël geplaatst en nog 2 korpsen aan de kust der Zwarte Zee. Reeds tijdens het verblijf van den Keizer te Kisjenew (in den nacht van 23 op 24 April) overschreden de Russische troepen de Proeth en de grenzen van Armenië. De togt door Roemenië ondervond geenerlei belemmering, en de Donau werd op 2 plaatsen, bij Hirsowa en bij Simnitza, overgetrokken.

Nu drong het eene korps na het andere in Boelgarije door, en ook de Keizer voegde zich weder bij het leger. Om den vestingvierhoek te kunnen aantasten, werden de Jantra- en de Lomliniën geforceerd. De eerste viel na een gevecht bij Bjela in handen der Russen, waarna ook Tirnowa, de oude hoofdstad van Boelgarije, veroverd werd, en 8 dagen daarna trok generaal Goerko langs den Sjipka-pas over het gebergte, terwijl ook Nicópolis na een hevigen strijd bezweek. Thans echter kwamen er dagen van tegenspoed. De Russen waren door de behaalde voordeelen zorgeloos geworden en hadden hun leger over eene aanzienlijke ruimte van de Donau tot aan den Balkan uitgebreid, zoodat zij bij een aanval van Osman-Pasja, die van de zijde van Widdin oprukte, op den 20sten en 21sten julij eene bloedige nederlaag leden, terwijl tevens Goerko uit Roemelië werd teruggeworpen, en zij niet zonder moeite zich in het bezit van den Sjipka-pas handhaafden. Den 30sten Junij viel de vreeselijke slag bij Plewna voor, waarbij de aanval der Russen met groot verlies door de Turken werd afgeslagen. Nu werd met afwisselenden voorspoed gestreden, en de Turken bleven vooreerst in het bezit van Plewna, hoewel het eindelijk aan Goerko gelukte, de gemeenschap van Osman-Pasja met Sophia af te snijden. Ook in het oosten van Boelgarije bleef de strijd onbeslist.

In Armenië hadden de krijgsgebeurtenissen een dergelijken loop. Ook dáár vonden 3 Russische kolonnes aanvankelijk weinig tegenstand, en reeds was Bajesid ingenomen en de vesting Kars belegerd, toen het bleek, dat het leger zich ook hier te sterk had verdeeld; immers deed de Turksche bevelhebber de Russen tot 2-maal toe het onderspit delven (25 en 26 Junij). Zelfs drong Ismaël-Pasja door op Russisch grondgebied, zoodat men ijlings Bajesid moest ontruimen en het beleg van Kars opbreken. Toch keerde de kans, en de Russen bragten Moekthar bij Aladja eene zoo geweldige nederlaag toe, dat hij naar Erzeroem terugtrok, waar hij den 4den November bij Dewe Boyoen op nieuw geslagen werd, zoodat Kars wederom belegerd en den 18den November stormenderhand ingenomen werd. In Boelgarije moest Plewna den 10den December capituléren, en nu trok Goerko bij Sophia en Radetzky bij den Sjipka-pas over den Balkan. Het Turksche Sjipka-leger werd den 9den Januarij 1878 gevangen genomen en de armee van SuleimanPasja bij Philippópel op de vlugt gedreven. Zonder tegenstand namen de Russen nu Adrianopel in bezit, en terwijl de Sultan zich haastte, een wapenstilstand te sluiten, drongen zij oostwaarts door tot aan de Zee van Marmora. Gemelde wapenstilstand van Adrianopel (31 Januarij) werd reeds den 3den Maart gevolgd door den Vrede van San Stefano, vóór de poort van Constantinopel gelegen.

Daarin werden den Turken door Ignatiew harde voorwaarden opgelegd, namelijk afstand van Batoem, Ardahan, Kars en Bajesid in Armenië, van de Dobroedsja in Boelgarije, onafhankelijkheid van Roemenië, Serbië en Montenegro, aanmerkelijke gebiedsvergrooting van de laatstgenoemde twee Staten, de stichting van een Russischen vazallenstaat Boelgarije, die alle oorden omvatte, waar Boelgaren woonden, dus ook een groot gedeelte van Roemelië en Macedonië, en eindelijk eene aanzienlijke som voor oorlogskosten. Die vrede wekte in Europa eene ongemeene verbazing en daarenboven den naijver van Engeland. De Britsche vloot vertoonde zich in de Zee van Marmora, waarzij ter bescherming van Constantinopel ten anker ging, en Salisbury, de Engelsche minister van Buitenlandsche Zaken, verklaarde, dat onderscheidene bepalingen van het Verdrag van San Stefano onaannemelijk waren. In Rusland beschouwde men deze verklaring als eene ijdele bedreiging, en men kwetste het openbare regtsgevoel nog meer door te vorderen, dat Roemenië wederom Bessarabië aan Rusland zon afstaan. Toen de Engelschen zich gereed maakten tot den strijd, meende men hun schrik te kunnen aanjagen door het uitrusten van kaperschepen in Amerika en door het aanknoopen van betrekkingen met Afghanistan, en Gortsjakow gaf op den eisch van Engeland, het Verdrag van San Stefano op een Congrés te Berlijn te laten onderzoeken en goedkeuren , een weigerend antwoord. Toen echter Rusland begreep, dat Engeland de zaak zou doorzetten, terwijl de Czaar zich niet in staat gevoelde, met goed gevolg een tweeden oorlog te ondernemen, moest het zich inschikkelijk betoonen. Nadat Sjoewalow, Russisch gezant te Londen, den 31sten Mei met Salisbury onderhandelingen had aangeknoopt, verschenen Gortsjakow, Sjoewalow en Oubril als Russische gevolmagtigden op het Congrès te Berlijn. De voorwaarden van den Vrede van San Stefano werden aanmerkelijk gewijzigd , Bajesid teruggegeven, Boelgarije aanmerkelijk kleiner gemaakt en in 2 deelen, Boelgarije en Oost-Roemelië verdeeld enz.

De voordeelen in Armenië werden door het protectoraat van Engeland over Aziatisch Turkije aanmerkelijk verminderd. Niettemin is de magt van Rusland in het Oosten door dezen oorlog niet weinig versterkt, zoodat het eene groote schrede genaderd is tot het langgewenschte doel — het bezit van Constantinopel. Het heeft zich intusschen een zwaren last opgelegd door de organisatie van Boelgarije en Oost-Roemelië. Eerst moest in het Rhodopegebergte een geweldige opstand der Pomaken worden gedempt, doch onlangs (Februarij 1879) is in Boelgarije aan den te Tirnova bijeengeroepen Landdag eene vrijzinnige grondwet verleend, terwijl ook afgevaardigden uit Roemelië aldaar wenschen zitting te nemen. Eindelijk is desgelijks weinige dagen geleden een nader tractaat tusschen Rusland en Turkije geteekend, zoodat eerlang de Russische troepen den Turkschen bodem zullen ontruimen. Eindelijk vermelden wij nog, dat Rusland in het laatst van 1878 en in het begin van 1879, inzonderheid langs de oevers van de Wolga, door eene vreeselijke pest geteisterd werd, die evenwel gelukkig bedwongen schijnt, en dat tot onafhankelijk vorst van Boelgarije gekozen is prins Alexander von HessenBattenburg (Mei 1879).

De openbare meening in Rusland, die zich van een oorlog tegen Turkije en Engeland gouden bergen had beloofd, is over de uitkomst van den strijd geenszins te vreden. De ontzettende offers aan goed en bloed, daarvoor gebragt, worden volstrekt niet opgewogen door de vermeerdering van grondgebied in Armenië en Bessarabië. Het geschreeuw over de verdrukking der Christenen in Boelgarije is verdwenen, nadat men met eigen oogen zag, dat die Christenen in veel gunstiger toestand verkeerden dan de Russische boeren. De panslavistische volksberoerders moesten een diep stilzwijgen bewaren, toen de schadelijke invloed van den oorlog op de algemeene welvaart, op handel en vertier, duidelijk aan den dag kwam. Nu staken de Nihilisten weder driest het hoofd omhoog, en ontzetting maakte zich meester van de Russische regéringsleden bij den aanslag van Wera Sassoelitsj op den commissaris van policie Treptow te Petersburg, terwijl de dader door de jury werd vrijgesproken. Ook op ambtenaren te Odessa hadden dergeljike aanslagen plaats, en generaal Mezenzow werd den 16den Augustus 1878 en Treptikow, gouverneur van Charkow, in het laatst van Februarij 1879 vermoord, terwijl in April van dat jaar door Solowiew een aanslag ondernomen werd op het leven van den Keizer. Wél tracht men die woelingen door maatregelen van geweld te dempen, maar de geheime genootschappen zetten hunne werkzaamheden voort, en Rusland kan vermoedelijk alleen door eene reeks van doortastende hervormingen aan eene bloedige omwenteling ontkomen.

Aangaande de Russische Kerk vermelden wij nog het volgende: Reeds Olga, de gemalin van den grootvorst Igor, had zich (zooals wij reeds gezegd hebben) in 955 te Constantinopel laten doopen en wordt thans onder den naam van Helena als eene heilige vereerd. Haar kleinzoon Wladimir I noodzaakte zijn volk tot het aannemen van de Christelijke godsdienst, en te Kiew werd een metropolitaan benoemd, die onderworpen was aan den patriarch te Constantinopel. Het Grottenklooster (Petsjera) te Kiew werd de kweekplaats der Russische bisschoppen en heiligen. Wegens het oorspronkelijk verband van de Russische met de Grieksche Kerk werd ook eerstgenoemde van de Latijnsche Kerk losgescheurd, en de pogingen van onderscheidene Pausen, om de inwoners van Rusland tot den schoot van het R. Katholicismus terug te voeren, bleven vruchteloos. Ook in den tijd, toen de Russische Grootvorsten afhankelijk waren van de Tartaren, onderging de Russische Kerk geenerlei verandering; zelfs werden de wereldlijke geestelijken en de kloosterlingen van het hoofdgeld vrijgesteld. De verplaatsing van den zetel van den Metropolitaan, eerst naar Wladimir (1299) en toen naar Moskou (1328), was een geschikte maatregel, om de Russische Kerk aan het gezag van den patriarch te Constantinopel te onttrekken, en laatstgenoemde erkende in 1588 den Russischen Metropolitaan als een zelfstandig patriarch, al werd ook de benoeming van dezen tot in het midden der 17de eeuw te Constantinopel bekrachtigd. Na dien tijd bestond de Russische hiérarchie uit een patriarch, een metropolitaan en 6 aartsbisschoppen. Peter de Groote echter, die zich in zijne plannen belemmerd zag door den Patriarch, liet na den dood van patriarch Hadrianus (1700) zijne betrekking onvervuld, totdat hij de Kerkelijke zaken geregeld en den 25sten Januarij 1721 de Heilige Synode als het hoogste Kerkelijk ligchaam ingesteld had, waarna de waardigheid van patriarch op den regérenden Czaar overging.

Dit Caesaropapismus deed echter weinig afbreuk aan de zelfstandigheid der Kerk, daar deze met hare vormen reeds diepe wortels geschoten had in het volkskarakter. Wél vervielen in 1764 alle kerkelijke goederen aan den Staat, maar de schatkist belastte zich daarentegen met de opleiding, bezoldiging en verdere verzorging der geestelijken. — Peter de Groote verleende in 1702 aan de R. Katholieken en Protestanten vrijheid van godsdienstoefening in het geheele rijk, maar die vrijheid werd allengs binnen enger grenzen besloten. Reeds na de eerste verdeeling van Polen zocht Catharina II de inwoners van het nieuwe gebied door het snoer der godsdienst aan zich te verbinden, en een millioen Polen scheidde zich af van de R. Katholieke Kerk. Deze, met den naam van Geüniëerden bestempeld, hadden in Rusland bisschoppen te Orsja, Brest en Chelm. Keizer Nicolaas stichtte in 1828 een collegie voor de Grieksch-Geüniëerden, hetwelk aan dit Kerkgenootschap eene meer zuivere Grieksch-kerkelijke inrigting moest bezorgen, en den 25sten Maart 1839 werd het plegtig in de Russische Kerk opgenomen.

De Protestanten hadden in de Oostzeeprovinciën veel te lijden en werden gestadig aangespoord, om tot de Russische Kerk over te gaan, en deze vond vele nieuwe belijders onder de Tsjoektsjen in Siberië. Eerst in de 19de eeuw ontstond het geloof aan de wereldbeheerschende bestemming der Russische Kerk. Inzonderheid koesterde keizer Nicolaas bij de toenemende gisting in den schoot der R. Katholieke Kerk in Duitschland en elders, naar men wil, eenige hoop, dat het westen van Europa tot haar zou overgaan. Hoe sterk het Keizerlijk Huis zijne geloofsbelijdenis op prijs stelt, blijkt uit de bepaling, dat Russische prinsessen, elders huwende, haar geloof moeten bewaren, terwijl vreemde vorstinnen, met Russische prinsen zich in den echt verbindend, tot de Grieksche Kerk moeten overgaan. Omtrent de Raskolniken of aanhangers van verschillende secten in Rusland, raadplege men het artikel onder dat woord.

De geloofsleer der Russische Kerk bleef na hare emancipatie van de Grieksche gelijk aan die van deze, zooals zij in de belijdenis van Petrus Mogilew enz. is vervat. De Heilige Synode, door Peter de Groote gesticht, bestond aanvankelijk uit 12 leden, doch dit getal is later wel eens vermeerderd of verminderd. Zij worden door den Keizer uit de bisschoppen, archimandrieten, hegumenen en protopopen benoemd. Ook is daaraan een wereldlijk lid als opperste procurator der Kroon met het regt van een onvoorwaardelijk veto toegevoegd. De Synode is gezeteld te Petersburg, doch ook te Moskou bestaat een van haar afhankelijk collegie. De Russische geestelijkheid bestaat uit kloostergeestelijken, naar hun gewaad ook wel „Zwarte geestelijken” genaamd, die voor hoogere geestelijke waardigheden bestemd zijn en ongehuwd blijven, en wereldlijke geestelijken, ook „Witte geestelijken” geheeten, tot de lagere geestelijke bedieningen geroepen en bevoegd om te huwen, maar slechts eenmaal. De ordensgeestelijken vormen 3 klassen, namelijk de praelaten, tot welke al de bisschoppen behooren, die wel is waar onderworpen zijn aan de Heilige Synode, maar tevens zelfstandig hunne exarchieën besturen, ten getale van 40, — archimandrieten (abten) en hegumenen (priors), uit welke de bisschoppen benoemd worden, — en monniken. Men had in 1851 in Rusland 580 monnikenkloosters met 8000 monniken en slechts 7 nonnenkloosters met 300 nonnen.

Onder de wereldlijke geestelijken bekleeden de protopopen den hoogsten rang. De diakenen, subdiakenen, lectoren, kosters en zangers ontvangen desgelijks eene soort van wijding. De geheele geestelijkheid wordt door den Staat bezoldigd, is vrij van belastingen, en staat in geestelijke zaken onder het bestuur der bisschoppen en der Heilige Synode. Voor de opleiding der priesters is eerst ten tijde van Alexander II iets gedaan; zij zijn in den regel zeer onwetend, en eene wetenschappelijke godgeleerdheid zoekt men bij hen te vergeefs. De verdeeling der Russische kerken in voorportaal, tempel en het heilige, waar alleen de geestelijke toegang heeft, is van Byzantijnschen oorsprong; zij zijn vierkant en in het midden door een koepel gekroond, die door 4 kleinere koepels is omringd. De klokketoren bevindt zich naast de kerk, — van orgels maakt men geen gebruik, en men bidt er staande of op het aangezigt liggend.

Het gebed van den priester wordt afgewisseld door het gezang der gemeente, dat eigenlijk slechts uit 3 volzinnen bestaat: „Gospodj posmiloei! (Heer, erbarm u onzer!)”, — „Gospodj pomolimssa! (Heer, wij bidden u!)”, — en „Podal Gospodj! (Geef zulks, Heer!)”. De mis wordt er slechts eenmaal daags gevierd, en bij de communie worden brood en wijn in den kelk gemengd en met een lepel uitgedeeld. De feesten der Russische Kerk komen in het algemeen overeen met die der andere Christelijke kerkgenootschappen; tot hare eigenaardige feesten behooren; dat der waterwijding (op 6 Januarij, op den dag, die in het midden valt tusschen het Paasch- en Pinksterfeest, en op 1 Augustus), waarbij de heiligenbeelden in het water gedompeld worden, — het gedachtenisfeest van alle in den strijd gesneuvelde soldaten (21 October), — en het feest der paardenwijding (9 Mei). Op den eersten zondag van den vastentijd (den orthodoxen zondag) wordt ook thans nog ieder jaar onder een grooten toeloop van volk de vloek uitgesproken over alle kerkelijke en staatkundige ketterij. Eindelijk worden er in de kerken slechts zelden leerredenen gehouden, zoodat er doorgaans niet eens preekstoelen aanwezig zijn.

De Russische letterkunde is zeer merkwaardig, omdat zij op een gegeven tijdstip niet alleen den beschavingstoestand van het volk, maar ook de gesteldheid der staatkundige en maatschappelijke partijen vertegenwoordigt. Men heeft er inzonderheid vele tijdschriften, welke daarvan de organen zijn, zooals: de „Europésche Bode”, de „Vaderlandsche Annalen”, de „Russische Bode”, „De Daad (Djelo)”, „Oud- en Nieuw-Rusland” enz., welke maandelijks in den vorm van een vrij groot boekdeel in het licht verschijnen. De oorsprong der Russische letterkunde moet men zoeken bij de Slawen aan de Donau, van wie zij tegelijk met het Christendom in Rusland werd verspreid. Omstreeks 855 hebben twee Grieksche monniken, Cyrillus en Methodius, uit de schriftteekens van verschillende volken het Slawisch alphabet zamengesteld. De kerkboeken werden in het Boelgaarsch geschreven en vormden den grondslag der schrijftaal. Het oudste gedenkteeken dier taal is het „Evangelie van Ostramir”, geschreven in het jaar 1056 of 1057. Voorts heeft men daarin den „Isbornik van Swjatoslaw (1073)”, eene lofrede op den Boelgaarschen czaar Simeon. Door bemiddeling der Boelgaren verkreeg Rusland eene menigte geestelijke legenden en wereldlijke sagen, voor een groot deel uit Byzantium of uit het Oosten afkomstig, een verwonderlijk mengsel van apocryphe geschriften, geschiedenissen, fabelleer en legenden van heiligen.

In het midden der 11de eeuw leefde Nestor, de eerste der Russische geschiedschrijvers, een monnik te Kiew; van hem is het verhaal afkomstig van het vermoorden der Russische vorsten Boris en Gleb, alsmede de oudste kroniek van Rusland, loopende tot 1110, doch later vervolgd. Tegen het einde van de 11de eeuw ontstond het heldendicht van den „Veldtogt van Igor tegen de Polowzen”. Daarna werd de jeugdige letterkunde in hare ontwikkeling gestuit door de heerschappij der Tartaren, en vervolgens door eene afschuwelijke dwingelandij. Eindelijk begon in den aanvang der 16de eeuw het licht der beschaving op nieuw te gloren. Iwam IV Wassiljewitsj (1533—1584) stichtte scholen en deed in 1564 de eerste Russische boekdrukkerij te Moskou verrijzen.

Polen, dat inmiddels reeds aanmerkelijk was vooruitgegaan in verlichting, had voorts een belangrijken invloed op de Russische letterkunde. Die invloed deed zich inzonderheid te Kiew gevoelen, en van de geleerden, welke zich vandaar naar Groot-Rusland begaven, noemen wij Simeon van Polozk (✝ 1681) en de heilige Dmitri Rostowski (✝ 1709). Op hun aandringen werd in 1679 te Moskou eene Slawonisch-Grieksch-Latijnsche académie gesticht; ja, ten tijde van czaar Alexeï Michailowitsj (den vader van Peter de Groote) vinden wij gewag gemaakt van dramatische stukken, die ten huize van den bojaar Artemon Sergejewitsj Matwejew werden opgevoerd. Zelfs de gemalin en de pleegdochter van den Czaar waren daarbij tegenwoordig. Er werden wereldlijke drama’s gedicht door Theophanus Prokopowitsj, den uitstekenden schrijver en den raadsman van Peter de Groote.

Met laatstgenoemde begint een nieuw tijdperk der Russische letterkunde. Tot de dichters van dien tijd behoorde voorts Antiochus Kantemir (1709—1744), die zijne opleiding had ontvangen te Parijs en hekeldichten schreef. Hij werd gevolgd door Wasilii Trediakowski en Lomonossow (1711—1765), den grondlegger van de Russischen versbouw, — voorts door Alexander Soemarokow (1717—1777), den eersten Russischen dichter, die treurspelen schreef in alexandrijnen, terwijl hij tevens aan alle andere dichtsoorten zijne krachten beproefde, en door den begaafden Knjasjnin (1740—1791), wiens laatste drama door Catharina II verboden werd, omdat het eene voorstelling bevatte van de vernietiging der republiek Nowgorod door het Moskovitisch absolutismus. Die Keizerin heeft intusschen veel voor Ruslands letterkunde gedaan. Zij vond het van belang, dat de gewigtigste maatschappelijke en staatkundige vraagstukken op het gebied der letteren werden besproken; zelve stichtte zij hekelende bladen, ondersteunde begaafde mannen en schreef blijspelen, novellen enz. Nog in 1783 vaardigde zij eene ukase uit, waarin het bezit van private boekdrukkerijen werd toegestaan. In dien tijd bevorderden te Moskou Nomikow en zijn vroeggestorven vriend Schwartz den bloei der letteren. Zij deden boekdrukkerijen, boekerijen, boekwinkels en tijdschriften verrijzen en stichtten zelfs een geleerd genootschap, waarin de beschaafdste en kundigste mannen werden opgenomen.

Vóór Nomikow bestonden te Moskou 2 boekwinkels, waar jaarlijks voor eene som van 10000 roebels aan boeken verkocht werd, en door hem klom dat aantal tot 20 en die som tot 200000. Daarenboven verspreidde hij gratis eene menigte boeken over het geheele Rijk. Uitmuntende blijspelen werden geleverd door Denis van Wisin (✝ 1792), en door zijne dichterlijke talenten schitterde de Hofdichter Gabriël Dershawin (1743—1816), wiens beroemde ode: „Aan God” in bijna alle Europésche talen is overgezet. Grooten roem verwierf voorts Karamsin (1766—1816), die aanvankelijk vertalingen leverde van geschriften voor de jeugd, maar eerlang ten behoeve zijner vorming naar het westen van Europa vertrok. Gedurende zijne afwezigheid werden de omstandigheden niet gunstiger voor de Russische letterkunde. Door de Fransche Revolutie verschrikt, veranderde Catharina geheel en al van stelsel; de private boekdrukkerijen werden opgeheven, de invoer van buitenlandsche boeken verboden en alle geschriften aan eene censuur onderworpen. Het genootschap van Nomikow werd ontbonden en hijzelf in de gevangenis geworpen. Nog vóór zijn terugkeer uit Europa zond nu Karamsin zijne beroemde „Brieven van een Russisch reiziger” in het licht, waarin hij in keurige taal schetsen leverde van West-Europésche toestanden en personen.

Ook stichtte hij den „Europésche Bode” en was in vrijzinnigen geest werkzaam. Intusschen kwam eene krachtige conservatieve partij, met Sjisikow, voorzitter der Académie, aan het hoofd, tegen hem in verzet, zoodat er een hevige strijd ontbrandde. Inmiddels leverde Karamsin fraaije gedichten, onderhoudende novellen en eene „Geschiedenis van Rusland”. Nevens hem vermelden wij zijn vriend Dmitrijew (1760— 1837), die met Chemnizer (✝ 1784) beschouwd kan worden als de voorlooper van den fabeldichter Krylow. Tot de treurspeldichters van dien tijd behoorde Oserow (1770—1816).

Voorts bereikte Sjoekowski (1783—1852), een jonger tijdgenoot van Karamsin, als dichter een hooger standpunt dan deze. Was Alexander I in den beginne vrijheidlievend gestemd, zoodat de dichters het waagden, hunne stem tegen allen dwang te verheffen, eerlang verscheen de tijd der reactie, en bij de troonsbeklimming van Nicolaas werden zij verdrukt en vervolgd, zoodat Rilejew door verworging tot zwijgen werd gebragt en Bestoesjew, Odojewski en anderen in de mijnen van Siberië of als soldaten in den Causasus hun leven eindigden. Na dien tijd is de geschiedenis der Russische letterkunde een martelaarsboek. Tot de populairste dichter van dien tijd behoorde de reeds genoemde Krylow (1768—1844), wiens fabelen van nationalen humor tintelen. Al die mannen baanden intusschen den weg voor Alexander Poesjkin (1790—1837), den grootsten Russischen dichter, met wien een nieuw tijdperk begint.

Poesjkin trad aanvankelijk op als een aanhanger der Romantische school. Zijne „Ode aan de vrijheid” genoot de goedkeuring van keizer Alexander, maar werd later gestreng verboden. Omtrent zijne lotgevallen en werken raadplege men het artikel onder zijn naam. Rondom hem vormde zich een kring van dichters, van welke Baratinsky (1792—1844), Jasikow (1805—1847) en Delwig (1798—1831) de voornaamsten waren. Daartoe behoorden ook nog de vroeggestorven Wenewitinow en de ongelukkige Polejaew, die reeds als student in de gevangenis werd geworpen en daarna, in het soldatenpak gestoken, in 1833 in een hospitaal overleed. Wegens zijne groote talenten werd hij na zijn dood tot officier benoemd. Vreeselijk was in dien tijd de druk der censuur en het toezigt eener barbaarsche policie op alle wetenschap en beschaving; het aantal studenten zelfs werd beperkt tot 300 op elke universiteit, de wijsbegeerte van de tabél der lessen gebannen, het tijdperk der Fransche Revolutie in de geschiedboeken doorgehaald, elke betrekking met het buitenland bemoeijelijkt, en het drukken van alle boeken verpacht aan Boelgarin en Gretsj, de uitgevers van „De Noordsche Bij”. Niettemin vervolgde de beschaving haren weg en werd daarbij niet weinig geholpen door Polewoj (1796— 1846), die ten slotte desgelijks onder den druk der autocratie verpletterd werd.

Na het jaar 1840 ontwikkelde zich de Russiche letterkunde vooral aan de universiteit te Moskou, waar jeugdige schrijvers zich óf in de rigting der nationale overleveringen óf in die der Westersche beschaving bewogen. Van de eersten noemen wij: Homjakow (1804—1860), Aksakow (1791—1859) en Kiriejewski, den verzamelaar der Russische volksliederen, — en van de laatsten: Alexander Herzen (Iskander, 1812—1870)), Ogarew en bovenal Belinski. Naast Poesjkin verheft zich de uitstekende dichter Lermontow, op 26-jarigen leeftijd in ballingschap bezweken (1841). In zijne voortbrengselen ontwaart men de radelooze worsteling van den vrijzinnigen geest tegen de overmagtige autocratie. In dien tijd schreef voorts de voortreffelijkste Russische prozaschrijver Gogol (1810—1852) zijne romans, novellen en tooneelstukken. Wijders vermelden wij Benediktow, gravin Rostoptsjin, vorst Wjasemski, graaf Solohoeb, Sagoskin en Losjetsnikow.

Tegen het jaar 1850 werd de reactie nog geweldiger, zoodat Toergenjew zich verbannen zag naar zijne goederen, en eerst gedurende den Krim-oorlog werd de toestand beter. Herzen gaf in Engeland het tijdschrift : „De Klok (Kolokol)” in het licht, om zijne landgenooten uit den slaap te luiden. Men liet het oude stelsel varen, en zoowel de afschaffing van het lijfeigenschap als de reorganisatie der regtsbedeeling waren teekenen van gunstiger tijd. Iwan Toergenjew (zie aldaar) , geboren in 1818, was in 1846 opgetreden en zette met kracht zijne werkzaamheden voort, en de begaafde Gontsjarow stond hem trouw ter zijde, geholpen door mannen als Dobroljoebow (✝ 1861), Grigorjew (✝ 1864), Pissarew en Tsjernisjewski. Als dichter van den tegenwoordigen tijd vermelden wij Nekrassow (geboren in 1822) en als hekelend prozaschrijver Saltikow, terwijl wij als romanschrijvers Pissemski, Lesskow, Krestowski, Pomialowski, Resjetnikow en Melnikow vermelden, die echter allen overtreffen worden door Leo Tolstoi. Tot de uitstekende Russische letterkundigen behooren nog: Taras Sjewtsjenko (1860), Doxojewskij, die geruimen tijd in de mijnen van Siberië heeft doorgebragt, de lierdichter Maikow, die het voortreffelijk drama: „De twee werelden” schreef, Fett (geboren in 1825) en vooral de tooneeldichter Ostrowski, terwijl in Rusland ook enkele ontwikkelde vrouwen als schrijfsters zijn opgetreden.

De wetenschappelijke letterkunde der Russen is op verre na niet zoo rijk als de dichterlijkromantische. Zij schittert nog het meest op het gebied der geschiedenis. Enkele werken, zooals dat van Karamsin, hebben wij reeds genoemd. Voorts vervaardigde Oestrialow eene omvangrijke geschiedenis van Peter de Groote en Macarius eene uitmuntende geschiedenis der Russische Kerk (1857—1877, 8 dln), terwijl de Académie van Wetenschappen te Petersburg voor de uitgave van belangrijke geschiedbronnen zorgt. Men heeft eenige verdienstelijke reisbeschrijvingen en aardrijkskundige werken, door Russische geleerden opgesteld, doch nagenoeg geene over wijsbegeerte. Het aantal stichtelijke boeken is er zeer groot, — de regtsgeleerdheid en de geneeskunde vinden er slechts enkele degelijke vertegenwoordigers, doch de natuurkundige wetenschappen worden er met ijver beoefend. De wis- en sterrekunde vinden er uitstekende voorstanders en kunnen over kostelijke hulpmiddelen beschikken, bepaaldelijk op het observatorium te Poelkowa, vermaard door de waarnemingen van Wilhelm en Otto Struve, terwijl wij eindelijk op het gebied der taalkunde het voortreffelijke „Woordenboek van het Sanskriet (1855—1875, 7 dln)” vermelden, door de Académie van Wetenschappen in het licht gezonden.

Eindelijk hebben wij een en ander mede te deelen omtrent de Russische taal. Deze vormt met de Serbische, Boelgaarsche enz. een bepaalden tak van den Slawischen taalstam en is daarvan het belangrijkst gedeelte. Evenals het Christendom, zoo ontvingen de Russen ook hun alphabet uit Byzantium, maar de Grieksche letters ondergingen daarbij aanmerkelijke wijzigingen, terwijl er tevens nieuwe teekens voor eigenaardige Russische klanken werden ingevoerd. Het hedendaagsche Russische alphabet bestaat uit 36 letters, doch 2 van deze zijn leesteekens. Er zijn 13 klinkers, harde en zachte en tot onderscheidene tweeklanken verbonden. De uitspraak is zeer verschillend naar gelang zij al of niet den klemtoon hebben en al of niet bij het begin van een woord of van eene lettergreep staan. Het Russisch heeft voorts dezelfde medeklinkers als het Nederlandsch, met uitzondering van de q, doch daarenboven eene zachte s, eene zachte sch (sj), eene tsch (tsj) en eene met één teeken geschrevene schtsch (sjtsj). De medeklinkers worden verdeeld in harde, zachte en vloeijende.

De Russische zelfstandige naamwoorden hebben 3 geslachten en behooren tot 3 verbuigingen, welke in 7 naamvallen eigenaardige eindklanken hebben. De Russische bijvoegelijke naamwoorden hebben een volledigen en verkorten vorm. De werkwoorden behooren tot 3 vervoegingen en hebben 3 tijden, den tegenwoordigen, verleden en toekomenden, alsmede eene gebiedende en eene onbepaalde wijs. De aanvoegende wijs ontbreekt, doch vele werkwoorden hebben een afzonderlijken vorm ter aanduiding, dat eene handeling bij herhaling plaats heeft. Het plaatsen van den klemtoon is in het Russisch zeer moeijelijk, maar de woordschikking veroorlooft eene groote mate van vrijheid en het geluid der taal is niet onaangenaam, zoodra men zich gewend heeft aan hare talrijke sisklanken.

Als schrijftaal bestaat zij eigenlijk eerst sedert den tijd van Peter de Groote. Zij vervalt in onderscheidene tongvallen, hoofdzakelijk genoemd naar de gewesten, waarin Rusland is verdeeld. De voornaamste tongval is de Groot-Russische; hij wordt het zuiverst gesproken te Moskou. In Duitschland is meer dan ééne voortreffelijke Russische spraakkunst uitgegeven, zooals die van Joël en Fuchs (5de druk, Frankfort 1876), — voorts vermelden wij eene beknopte van Pihlemann (7de druk, Reval, 1876) en eene van Golotoesow (11de druk, 1875), terwijl als woordenboeken het Russisch-Duitsche van Oldekop (1825, 4 dln) en van Lenström (1871), en het Russisch-Fransche van Reiff (1860, 2 dln) worden aanbevolen.