Barrevoeters (discalceati) zijn ongeschoeide monniken en nonnen, die bloot- of barrevoets gaan of enkel sandalen, met riemen vastgesnoerde voetzolen, dragen. Aanvankelijk gingen hoogst waarschijnlijk alle geestelijken wegens armoede barrevoets. Later echter droegen de Oostersche en Westersche kloosterlingen schoenen en kousen.
De Benedictijnen hebben deze altijd gedragen, en Isidorus bepaalde het dragen van sandalen of sokken als eene straf voor ongehoorzame monniken. Zoo werd de oorspronkelijke gewoonte der armoede in de 11de eeuw eene boete, en in de 16de en 17de eeuw een teeken van bijzondere heiligheid.
Onder de barrevoeters vinden wij vermeld in de elfde eeuw de monniken van Fronte Avellana, die aan den gestrengen regel van den stichter hunner orde gehoorzaamden, en de Floriacenser monniken in Calabrië (1189), schoon deze sandalen droegen. Geheel blootsvoets gingen de eerste Minorieten van den heiligen Franciscus van Assisi, de Alcantarijnen te Napels en de Franciscanen van den gestrengen regel, — voorts de voormalige Ambrosianen te Milaan, de kluizenaars van Johannes de Dooper en van den heiligen Hieronymus, — de Vrijwillige armen in Vlaanderen enz. Minder gestreng waren de Observanten, Reformati, Capucijner monniken en nonnen, Recollecten enz. Sommige orden gaan barrevoets op bepaalde tijden, zoo als de nonnen van onze Lieve Vrouw van Calvaria, die van den 1sten Mei tot aan de Kruisverheffing geene kousen of' schoenen dragen.
Bij sommige orden was het barrevoets-gaan van den beginne in gebruik, — bij andere kwam het eerst later in zwang. Tot de eersten behooren de Carmelieten, de Augustijnen, de Eremieten, de Trinitariërs enz. Onder de Barrevoeters met houten sandalen vindt men de Koorheeren te St. Georg in Alga, de Bedelmonniken, de monniken en nonnen van de Boete der heilige Magdalena, enz.
In de 16de en 17de eeuw werd het gebruik om barrevoets te gaan sterk aangemoedigd door het voorbeeld van de heilige Theresia, de stichteres van de orde der ongeschoeide Carmelieter nonnen in Spanje. Het verwerpen van schoeisel was een teeken van armoede en vooral van nederigheid. Toch heeft het in ieder klimaat groote bezwaren. Bij sommige orden is het barrevoets-gaan zelfs verboden, en doorgaans heeft men die gewoonte niet ten allen tijde en met naauwgezetheid kunnen handhaven.