Baraba of de Barabijnsche steppe ligt in Aziatisch Rusland en strekt zich uit, van de Irtisj in het westen tot de Obi in het oosten, over eene lengte van 100 en eene breedte van 80 geogr. mijlen. Er zijn onderscheidene meren, zooals dat van Koloedinskoj (Koeloenda) in het zuiden, dat van Tsjebakly en van Tjsany in het noordwesten, welk laatste, naar men zegt, eene oppervlakte van 14 □ geogr. mijlen en wel 100 eilandjes bezit. Het groote getal meren, die langzamerhand drooger worden, geeft aanleiding tot het vermoeden, dat weleer de geheele steppe een waterplas is geweest.
De voornaamste rivieren zijn er de Om, de Tjoelym, de Wasjoegan, de Alei en de Karasoek. Overal vindt men er boschjes van berken en populieren, — voorts is er veel riet en gras, en in het noorden zijn donkere wouden. Het is een laag land, naar het zuiden allengs naar den Altai rijzende, en zeer geschikt voor den graanbouw. In het voorjaar krioelt het er van insecten, en de zomer is er droog. Sedert 1730 zijn er volkplantingen aangelegd, en dit is vooral door Catharina II bevorderd. De oorspronkelijke inwoners, Barabinskoi genaamd, zijn van Tartaarschen oorsprong, leven des winters in 68 dorpen en des zomers in de verstrooijing, en belijden de Mohammedaansche godsdienst.