Banka, eigenlijk Bangka, ook wel China-Batta genoemd, is één der Soenda-eilanden en ligt ten oosten van Sumatra tusschen 1° 30' en 3° 5' Z. B., en 105° 10' en 106° 53' O. L. van Greenwich.
Het grenst ten noorden en noordoosten aan de Chinésche zee, ten oosten aan straat-Gaspar, ten westen en zuidwesten aan straat-Banka, ten noordwesten aan de straat van Malakka, en ten zuiden aan de Java-zee. Het heeft eene oppervlakte van 223 □ geogr. mijlen en bevat een groot aantal alleenstaande heuvels.
De oostkust is er steil en met klippen bezet; de gesteenten bestaan er hoofdzakelijk uit graniet, en behalve een paar warme bronnen heeft men er geene vulkanische verschijnselen ontdekt. De warmte is er dragelijk, vooral omdat de nachten er koel zijn. De bodem is er vruchtbaar en levert er veel hout. Kokosboomen verheffen er zich bij alle dorpen, en de verdere voortbrengselen zijn vooral peper, notenmuskaat, sago en velerlei vruchten. Er zijn verschillende soorten van herten, apen, rivierpaarden, beren, reebokken , wilde geiten, wilde zwijnen enz. De krokodil leeft er in de meeste rivieren en aan de kust. Er zijn er die 250 Ned. pond wegen.
Groot is vooral de delfstoffelijke rijkdom van Banka. Hier en daar vindt men er eenig goud, — voorts zilver, ijzer, koper, lood, arsénieum en vooral tin. Dit laatste werd het eerst ontdekt in 1710 in het district Marawang door zekeren Batin Angor. De Chinézen haalden reeds in 1740 uit de tinmijnen eene hoeveelheid van 25000 pikols. De Oost-Indische Compagnie sloot met hen overeenkomsten wegens het tin-monopolie, die gedurig vernieuwd werden, bijvoorbeeld in 1777, toen eene jaarlijksche levering van 30000 pikols bedongen werd.
Dit ging goed tot in 1785. Na dien tijd werden er de inwoners verontrust door invallen der vorsten van Riouw en Lingga. In 1816 kwam Banka in de handen der Nederlanders, maar eerst in 1822 keerden er de rust en orde terug, zoodat de arbeid in de mijnen geregeld kon worden voortgezet. Wél hebben er nu en dan onlusten plaats gehad onder de Chinésche mijnwerkers, maar de tinproductie is er langzamerhand toegenomen.
De eigenlijke bewoners van Banka behooren tot het Maleische ras. Vele kustbewoners houden er hun verblijf in praauwen en zijn niet afkeerig van zeeroof. Zij voeden zich hoofdzakelijk met visch en rijst. De werklieden in de tinmijnen zijn Chinézen, die er ten getale van 6- of 7000 aanwezig zijn. Het tin wordt hier betaald met ƒ 13,50 in zilver voor ieder pikol.
Zij ontvangen voorschotten op hunne productie, en in hunne levensbehoeften wordt tegen bepaalde prijzen van gouvernementswege voorzien. Het bestuur over het eiland is aan een resident en verdere ambtenaren toevertrouwd. Het eiland is in 9 mijndistricten verdeeld, en men schat de jaarlijksche opbrengst gemiddeld op 80000 pikol's, die door het gouvernement tegen ruim f 66 ieder pikol worden verkocht. In de jaren 1851 tot 1854 heeft de gouvernements-tinhandel, na aftrek van alle lasten, bijna 4 millioen gulden ’s jaars opgebragt.
Tusschen Banka en Sumatra ligt de Bankastraat, waarin zich bij den zuidoostelijken ingang het eiland Lucipara verheft. Die straat is wegens hare ondiepten een gevaarlijk vaarwater.
Ook een eiland in de zee vanCelébes, benevens een landschap op Celébes, draagt den naam van Banka.