Ballet, een Fransch woord, afkomstig van het Italiaansche ballo (dans), is een tooneelstuk, dat door gebaren en sierlijke bewegingen, vergezeld van zeer kunstige dansen, wordt voorgesteld. De bevalligheid der vertooners en vertoonsters, de hartstogtelijke mimiek, de fraaije costumes, de decoraties en de muziek, die de bekoorlijkste dansbewegingen als het ware draagt, — dat alles moet veel goedmaken, waar het levende woord ontbreekt. Bij voorkeur worden derhalve tooverballetten gemonteerd, die de aandacht boeijen en de zinnen streelen door de zonderlingste gestalten, de verwonderlijkste bewegingen van een schitterend decoratief.
Men meent dat het ballet zijn oorsprong verschuldigd is aan de Romeinsche gebarenspelen. Intusschen was het ballet van den nieuweren tijd aanvankelijk een tooneelspel, dat met dans uitgevoerd en waarbij tevens gesproken en gezongen werd. Zoo vinden wij het in de 16de eeuw in Italië. De stoet der hovelingen nam er deel aan en ontving bij die gelegenheid geschenken van de vorsten en vorstinnen. Het werd in Frankrijk het eerst ingevoerd in 1581, toen Baltasarini, genaamd Beaujoyeux, een der meestberoemde Italiaansche vioolspelers van dien tijd, bij het huwelijk van den hertog van Joyeuse zijn beroemd “Ballet comique de la reine” gaf. De dans stond zeer in de gunst van Hendrik IV; Sully belastte zich met het opvoeren van balletten en nam er zelf deel aan. Meer dan 80 groote balletten hadden plaats aan het Hof te Parijs van 1589 tot 1610.
In den aanvang der 17de eeuw werd het ballet aanmerkelijk verbeterd door den Italiaan Ottavio Rinuncini, die door Maria de Medici met vorstelijke mildheid werd ondersteund , en door den kardinaal Richelieu, die er prachtige uitvond, waarin Lodewijk XIII zelf meêdanste. Ook Lodewijk XIV danste in zijne jeugd met de heeren en dames van het Hof en met de eigenlijke dansers in de balletten. Frankrijk heeft in die dagen beroemde balletmeesters en danseressen opgeleverd.
Tegen het einde van de 17de eeuw nam een nieuw tijdperk voor het ballet een aanvang, en wel in de dagen van de stichting der groote opera, van den beroemden toonkunstenaar Giovanni Battista Lully en van den opera-dichter Philippe Quinault. die den luister zijner opera’s met dans en gebarenspel zocht te verhoogen en alzoo het ballet met de opera verbond. De eerste proeve van dien aard, door hem met den naam van Pastorale bestempeld, was getiteld “Les fêtes de Bacchus et de l’Amour (1671)”, waarop onderscheidene andere volgden. Zij werden bewonderd tot in 1697, toen La Motte de balletten tot hoogere volkomenheid bragt en wél door grooter gewigt bij te zetten aan de voorgestelde handeling. Zijn eerste ballet-opera “Europe galante” werd met verbazenden bijval ontvangen en is later het model gebleven der Fransche balletten. Lodewijk XV nam zelf deel aan den dans der balletten, welke in de Tuilerieën werden opgevoerd. Zij bestonden uit een “Prologue” en uit 8 of 4 “Entrees”. Elk van deze vormde een zelfstandig geheel, waaraan zoogenaamde “divertissements” met zang en dans waren verbonden. Vervolgens hebben Reynard (1699), Fuselier (1723), en Cahussac (1747) wijzigingen gebragt in het ballet, terwijl een groot aantal dichters daarvoor stukken hebben vervaardigd, totdat eindelijk George Noverre optrad als de eigenlijke schepper van het ballet.
Deze heeft het geheel en al van de opera gescheiden en tot een zelfstandig kunstgewrocht verheven. Hij maakte er eene handeling van, die door dans, gebarenspel en muziek wordt voorgesteld. In 1760, gaf hij zijne “Lettres sur la danse et sur les ballets” in het licht — het belangrijkste werk, dat de aesthetiek over de tooneel-danskunst bezit. Hij was de eerste, die de antieke pantomime in het naauwste verband bragt met het ballet, schoon beide hemelsbreed verschillen. Hij koos met veel smaak zoodanige stof uit fabelleer en geschiedenis, welke zich het best leende voor den kunstmatigen tooneeldans. Al zijne balletten onderscheiden zich door eene schitterende opvoering, eene belangwekkende handeling en eene fraaije groepéring, — in één woord door een effect, waartoe dicht-, schilder-, toon-, dans- en tooneelkunst moeten medewerken. De balletten van Noverre zijn steeds voorbeelden gebleven voor lateren tijd, en zijne leerlingen, zooals Gardel en Vestris, zijn dan alleen gestruikeld, wanneer zij de door hem aangewezen baan verlieten.
Eene eigenaardige en glansrijke verschijning op het gebied der schoone kunsten is de opvoering van groote “ballets pantomimes” door den hof-balletmeester Vincenzo Galeotti te Kopenhagen. Zij zijn buiten Denemarken weinig bekend geworden en na zijn dood (1817) al te spoedig vergeten. Bij hem was de handeling de hoofdzaak en de dans eene geringe bijzaak.
Men heeft balletten van allerlei aard, zoowel tragische als comische, historische als mythologische, allegorische en idyllische. Zij worden doorgaans vertoond na den afloop van een tooneelstuk. Men vindt ze alleen in de voornaamste schouwburgen, omdat zoowel het decoratief en het orchest als het corps de ballet met den balletmeester aanzienlijke kosten veroorzaken.