Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Baljuw

betekenis & definitie

Baljuw, afgeleid waarschijnlijk van het oude baal of bael, dat is, hoofd, opperhoofd, in het Fransch bailli, in ’t Engelsch bailliff, van het Nieuw Latijnsch ballivus, is de naam van een ambtenaar, die tot aan het einde der vorige eeuw, belast was, om uit naam van den vorst, den graaf of den heer, die hem had aangesteld, over een zeker deel van het grondgebied de misdaden op te spo­ren en te vervolgen; soms ook om regt te spreken, zich met de financiën te bemoeijen en andere administratieve werkzaamheden waar te nemen. Aan het Keizerlijk hof te Constantinopel heette de hoofdopziener der keizerlijke kinderen Bajulos; ook werd die naam gevoerd door een ambtenaar, die toezigt moest houden op de vreemde kooplie­den. De Johannieten-orde verbreidde den naam ballivus in westelijk Europa.

In Frankrijk waren de koninklijke baillis legeraanvoer­ders, bestuurders der douane en regters; in eerstgenoemde qualiteit later heetten zij bail­lis d'épée. In Engeland werden onder Wil­lem I de bestuurders der graafschappen bail­liff genoemd; in Schotland voerden de leden van den gemeenteraad dien titel. In ons land bestond er niet veel onderscheid in de be­trekking van baljuw, schout en drost. Onder de graven was de baljuw met de regtspraak belast. Later trad hij als officier meer bepaald op, om uit naam van de Hooge Overheid het ambt van het Openbaar Ministerie waar te nemen.

Ambtshalve werden zij in alle Criminéle zaken aanleggers of eischers. Hunne aanstelling behoorde tot de Heerlijke regten. Iedere stad, elke plaats had een baljuw. In sommige plaatsen werden zij ad vitam, levens­lang, benoemd; in anderen luidde hunne aan­stelling of voor onbepaalden tijd of voor een bepaald aantal jaren. Tegenwoordig oefenen de ambtenaren van het Openbaar Ministerie en de policie de functiën der vroegere bal­juws uit.