Bagelaar (Ernst Willem Jan), een zoon van Mr. Jan Otto Bagelaar, werd geboren te Eindhoven den 16den September 1775. Hij trad in de krijgsdienst en werd in 1815 gepensioneerd met den rang van majoor. Nu wijdde hij zich geheel en al aan zijne geliefkoosde oefeningen, aan het etsen, werd benoemd tot lid der Koninklijke maatschappij van beeldende kunsten te Gent, en overleed bij Eindhoven op den 8sten Februarij 1836.
Zijn broeder Jan Hendrik Bagelaar, geboren te Eindhoven den 25sten Maart 1780, genoot zijne opleiding aan de kweekschool voor de zeevaart te Amsterdam, werd kadet en was in 1797 bij den zeeslag bij Kamperduin, waar hij met den admiraal de Winter krijgsgevangen gemaakt en naar Engeland opgebragt werd. Later werd hij uitgewisseld en ging als zee-officier naar Indië (1802), waar hij omstreeks 8 jaren vertoefde. De vermoeijenissen van het oorlogvoeren hadden zijne gezondheid ondermijnd en hij keerde met het rijk-geladen schip “De Javaan” naar het Vaderland terug. Reeds eenmaal door eene krijgslist aan de Engelsche vloot ontsnapt, zag hij zich genoodzaakt te Bordeaux binnen te loopen, waarna de dépêches der Indische regering door den kolonel Muntinghe naar Parijs werden gebragt. Bagelaar zelf vertrok tegen het einde van 1810 in een gemakkelijk rijtuig naar Eindhoven, en moest zijne overige dagen sukkelend doorbrengen. Hij overleed in September 1827.
Een broeder van de twee voorgaanden was Daniël Otto Bagelaar, geboren te Eindhoven den 25sten Maart 1782. Hij wijdde zich aan de krijgsdienst en stond eerst bij de garde van Lodewijk Napoleon. Later was hij officier bij de Oude garde, en in 1813 werd hij bevorderd tot luitenant-kolonel bij de linie. Hij woonde de veldslagen in Rusland en Duitschland bij, streed bij Waterloo voor zijn Vaderland en werd wegens zijne dapperheid versierd met de Militaire Willemsorde 3de klasse. Na den 10-daagschen veldtogt werd hij generaal-majoor en in 1834 belast met de opvoeding van den Erfprins van Oranje, onzen tegenwoordigen Koning, in 1839 benoemd tot commandant van Bergen op Zoom en in 1841 gepensioneerd. In datzelfde jaar op den 23sten Mei kwam hij om het leven doordien hij bij het schichtig worden der paarden uit zijn rijtuig stortte.
Hij was een uitstekend krijgsman, als zoodanig algemeen geacht, en versierd met een groot aantal binnen- en buitenlandsche ridderorden.