Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Jan

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij:

Jan I, graaf van Holland, geboren in 1283 en na den moord, aan zijn vader Moris V gepleegd, door de steden als graaf erkend en in 1297 gehuldigd. Hij overwon de Friezen en keerde toen de wapens tegen de heeren van IJsselstein, Renesse enz., wier goederen waren verbeurd verklaard. De groote gunst, die hij aan Wolferd van Borselen, heer van Veere, bewees, berokkende hem het ongenoegen van vele steden, vooral van Dordrecht en Delft. Hij belegerde de eerste, doch in de tweede werd zijn gunsteling het slagtoffer der volkswoede. Hij overleed in het derde jaar van zijne regéring, en men vermoedt, dat hij door vergif is omgebragt. Zijn huwelijk met Elizabeth, eene Engelsche koningsdochter, bleef kinderloos en hij was de laatste graaf uit het Hollandsche Huis.

Jan 1, hertog van Brabant, bijgenaamd de Overwinnaar. Hij was de zoon van Hendrik III, werd geboren in 1250, zag zich wegens de gunst zijner moeder in 1267, met voorbijgang van zijn oudsten broeder, als graaf erkend en aanvaardde op 17-jarigen leeftijd de regéring. Twee jaren later trad hij in het huwelijk met Margaretha, eene dochter van den Heiligen Lodewijk, ondersteunde Johanna van Navarre tegen de koningen van Castilië en Arragon, en werd bij zijn terugkeer in Frankrijk tot ridder geslagen. Als Franciscaner monnik vermomd, drong hij door in de gevangenis van zijne zuster Maria, koningin van Frankrijk, beschuldigd van haren schoonzoon te hebben vergiftigd, overtuigde zich van hare onschuld en bewerkte hare vrijspraak. In den veldslag bij Woeringen (3 Junij 1288) overwon en doodde hij Hendrik, hertog van Luxemburg, en nam vervolgens Limburg in bezit. Hij overleed den 14den Mei 1294 aan de gevolgen eener wonde in den arm, op een steekspel ontvangen.

Jan II of Jan van Avenues, graaf van Henegouwen. Hij was de oudste der 6 zonen van Jan van Avennes, graaf van Henegouwen, en van Adelheid, eene dochter van Floris IV, graaf van Holland. Hij werd eerst de opvolger zijns vaders in Henegouwen en verkreeg in 1276 van keizer Rudolf III het regt van opvolging in het graafschap Holland, terwijl hem voorts in 1281 dat op Zeeland ten westen van de Schelde verleend werd. Na den dood van Floris V kwam hij hier te lande en werd te Geertruidenberg, Dordrecht en Delft met gejuich begroet. Hij zocht er de orde te herstellen en zich meester te maken van het bewind, doch bij de aankomst van Jan I uit Engeland keerde hij naar Henegouwen terug.

Na den geweldigen dood van Wolferd van Borselen werd hij ontboden door Jan I, die hem als raadsman aannam en zich onder zijn toezigt stelde. Hij regelde de binnenlandsche aangelegenheden en werd na den dood van Jan I (1299) graaf van Holland en Zeeland. Gedurende zijn bewind werd een opstand der Zeeuwen gedempt en Holland door Witte van Haamstede gered. Jan II overleed in Henegouwen den 22sten Augustus 1304 en werd te Valenciennes ter aarde besteld.

Jan, hertog van Gelder, graaf van Blois. Hij was de tweede zoon van Lodewijk van Chatillon, graaf van Blois en Soissons, die in 1347 sneuvelde, en van Johanna, eenige dochter van Jan van Henegouwen. Hij was een van de rijkste heeren van zijn tijd en huwde, gesteund door de Heeckerens, den 14denFebruarij 1372, met Machteld, de zuster van den kinderloos overleden Reinoud III, hertog van Gelder. Hij gedroeg zich nu als opvolger van laatstgenoemde, en streed, geholpen door den bisschop van Utrecht, tegen de Bronkhorsten. In 1372 kwam eene verzoening en in 1377 de vrede tot stand, waardoor echter hertog Jan zich gedrongen zag het grondgebied van Gelderland te verlaten. Hij verleende nu aan zijne gemalin eene lijfrente van 1400 francs en vertrok naar Frankrijk. Later echter vestigde hij zich te Schoonhoven, herbouwde er het Karmelieter klooster, vergrootte er zijn kasteel, alsmede dat te Gouda, en overleed in 1380 of 1381. Zijne gemalin moest in 1379 afstand doen van hare regten op Gelderland en Zutphen, en overleed in 1382.

Jan van Beijeren en Jan IV, hertog van Brabant, zie onder Beijeren.

Jan, koning van Engeland, bijgenaamd zonder land, omdat zijn vader hem geen grondgebied had nagelaten. Hij was de 3de zoon van Hendrik II en werd in 1165 geboren. Na het overlijden van zijn broeder Richard Leeuwenhart (1199) maakte hij zich op onwettige wijze meester van den troon en doodde vervolgens zijn neef Arthur, den regtmatigen erfgenaam. In zijn oorlog tegen Frankrijk werd hij door zijne onderdanen ondersteund, doch ten koste van belangrijke regten, die hij hun moest afstaan, en na zijne nederlaag bij Bovines (1214) dwongen hem zijne baronnen, den 19den Junij 1215 de Magna charta, den grondslag van Engelands vrijheden, te onderteekenen. Weldra had hij hiervan berouw, zoodat hij paus Innocentius III overhaalde om die handeling nietig te verklaren, waarna hij zich beijverde, zijne wederspannige vasallen met geweld te bedwingen. Deze wierpen zich aanvankelijk in de armen van Philippus Augustus, koning van Frankrijk, en boden dezen de kroon aan voor zijn zoon Lodewijk. Doch de vrees voor nog erger dwingelandij bewoog weldra velen om zich aan koning Jan te onderwerpen. Deze overleed echter reeds den 17den October 1216.

Jan, graaf van Nassau, een zoon van Willem de Oude van Nassau-Dillenburg. Hij was de oudste broeder van prins Willem I, ondersteunde dezen krachtig in den strijd tegen Spanje en beleende zelfs zijne heerlijkheden om hem van geld te voorzien. In 1577 vergezelde hij den Prins naar Antwerpen en Brussel, en in 1578 werd hij door de Staten van Gelderland benoemd tot stadhouder van hun gewest. Hij ijverde er zeer voor de Hervorming en voor de Unie van Utrecht en teekende die als stadhouder van Gelder en Zutphen. In hetzelfde jaar (1579) nam hij Amersfoort in bezit, doch legde in 1581 zijne waardigheid neder en vertrok naar zijne staten in Duitschland, waar hij den 8sten October 1606 overleed.

Jan VI, eigenlijk Maria Jozef Lodewijk Joao, koning van Portugal en Algarvië en keizer van Brazilië. Deze, geboren den 13den Mei 1767, was de kleinzoon van koning Josef I en de zoon van Maria en den kroonprins, later koning Pedro III († 1786). Monniken gaven hem eene bekrompene opvoeding en hij verviel reeds vroeg tot zwaarmoedigheid. In 1790 trad hij in het huwelijk met prinses Carlotta Joaquima, eene dochter van koning Karel IV van Spanje. Wegens krankzinnigheid zijner moeder werd hij als prins van Brazilië in Februarij 1792 regent van Portugal, in September 1796 souverein en in Julij 1799 werkelijk regent, en na den dood zijner moeder (20 Maart 1816) ontving hij de kroon. Wegens de aloude handelsbetrekkingen van Portugal met Engeland wees hij de aanbiedingen der Nationale Conventie in Frankrijk van de hand, en voegde zich in 1793 bij de eerste coalitie tegen de Republiek. Reeds had hij kort te voren Spanje met hulptroepen ter verdediging der Pyreneën bijgestaan. Nadat echter Spanje met Frankrijk te Basel (1795) vrede gesloten had, zag hij zich alleen aan de vijandelijkheden van laatstgenoemd rijk blootgesteld , zoodat hij de bescherming van Engeland inriep.

Dientengevolge spoorde Frankrijk Spanje aan tot een aanval op Portugal, dat bij den Vrede te Badajoz (1801) Olivenza aan Spanje en een gedeelte van Guyana aan Frankrijk moest afstaan. Na den Vrede van Tilsit eischte Napoleon, dat alle Portugésche havens voor de Engelschen zouden gesloten worden, dat men voorts alle Engelschen in Portugal in de gevangenis werpen en hunne goederen verbeurd verklaren zou. Toen koning Jan alleen het eerste gedeelte van dien eisch vervulde, verklaarde Napoleon den 11den November 1807 het Huis Braganza vervallen van den troon, waarna een Fransch leger er over de grenzen trok. Jan benoemde nu den 26sten November 1807 eene regéringsjunta en scheepte met zijn huisgezin den volgenden dag zich in naar Brazilië. Te Rio-de-Janeiro vernietigde hij den Isten Mei 1838 alle vroegere verdragen met Spanje en Frankrijk en verbond zich zoo innig mogelijk met Engeland, dat, geholpen door de dapperheid van het Portugésche leger en door de geestdrift des volks, weldra Portugal heroverde. Na dien tijd had Engeland door middel van den maarschalk Beresford een grooten invloed op het bestuur des lands, totdat ten gevolge der omwenteling van 1820 door de Cortes, die Jan erkend hadden, in Portugal de grondslagen gelegd werden voor eene nieuwe staatsregeling. In 1821 keerde Jan naar Portugal terug; doch zijn zoon don Pedro bleef achter als keizer van het zelfstandig verklaarde Brazilië (1822), — welke zelfstandigheid echter eerst door Jan in 1825 werd erkend. Nadat hij den Isten October 1822 de nieuwe, vrijzinnige grondwet bezworen had, namen de aanslagen der anti-constitutionélen, vooral onder de leiding van zijne gemalin Carlotta en van zijn jongeren zoon don Miguël, een aanvang.

Hierdoor ontstond eene groote verwarring. De zwakke Koning verbande wel is waar zijne echtgenoote en zijn zoon, maar hief tevens de constitutie op. Hij beloofde eene nieuwe, maar riep tegelijk de ballingen terug, waardoor de strijd tusschen de Absolutisten en Constitutionélen nog meer werd aangewakkerd. Een opstand, door zijne gemalin en zijn zoon voorbereid en de onttrooning des Konings met de vernietiging der Liberalen bedoelend, werd bij tijds ontdekt. Op raad van Engeland benoemde de Koning den 6den Maart 1826 zijne dochter Maria Isabélla tot opvolgster, totdat de regtmatige erfgenaam zich zou aanmelden, en overleed 4 dagen later. De keizer van Brazilië beschouwde zich nu als erfgenaam van den troon, maar stond dien af aan zijne dochter Maria da Gloria (zie verder onder Portugal).

Jan is voorts de naam van eenige bisschoppen van Utrecht, namelijk:

Jan I of Jan van Nassau. Deze, de 39ste bisschop, afkomstig uit het geslacht van Nassau, werd in 1267 opvolger van Hendrik van Vianden. Schoon met algemeene stemmen door de Koorheeren gekozen, weigerde zoowel de Paus als de Aartsbisschop van Keulen de keuze te bekrachtigen van een man, die niet tot den geestelijken stand behoorde, weshalve bisschop Jan aanstonds den graaf van Gelder ondersteunde in den strijd tegen den Keulschen Kerkvorst. In 1268 vielen de Kennemers, aangevoerd door Gijsbrecht van Amstel, in het Sticht en veroverden Utrecht. De stad bleef 2 jaar in handen van den vijand.

Vruchteloos werd zij door bisschop Jan, geholpen door de Gelderschen, belegerd. Hij moest na 4 dagen vertrekken, plunderde Amersfoort en vestigde zijn zetel te Deventer, totdat het Zweder van Boesichem gelukte zich in 1270 bij verrassing van Utrecht meester te maken. Daar de geldzaken zich in zijn bisdom in een treurigen toestand bevonden, verpandde hij de sloten Vreeland en Montfoort, en nog erger maakte hij het, toen hij beslag legde op den 10den penning der geestelijke inkomsten, door eene kerkvergadering van 1274 tot hulp van het Heilige Land bestemd. Een en ander, gevoegd bij zijne onwetendheid en losbandigheid, bezorgde hem den algemeenen haat, zoodat het kapittel hem in 1285 afzette en hem enkel een jaargeld liet behouden.

Jan II of Jan van Zyrik. Deze, de 40ste bisschop, was afkomstig uit Lotharingen en volgde Jan van Nassau op in 1286 of 1288. Hij wilde de beide verpande kasteelen inlossen, en toen Gijsbrecht van Amstel weigerde die terug te geven, maakte hij er zich met geweld meester van. Hij deed zijn best om den toestand der geestelijkheid te verbeteren, doch werd in 1296 bisschop van Toul, en overleed aldaar in 1301.

Jan van Bronkhorst, tot 2-maal toe gekozen tot bisschop, zie onder Bronkhorst.

Jan III of Jan van Diest. Deze, de 45ste bisschop van Utrecht, werd in 1322 (na de verkiezing van Bronkhorst door het kapittel) door paus Johannes XXI tot bisschop van Utrecht gewijd. Hij nam zijn zetel te Utrecht in bezit, maar miste de gunst van het volk, omdat hij geheel en al afhankelijk was van Willem III, graaf van Holland. Het kasteel te Vreeland en dat te Abcoude enz. verpandde hij en bijna alle inkomsten van zijn bisdom stond hij af, om de schuldeischers te bevredigen. Hij stelde Utrecht onder de bescherming van den Graaf van Holland, Overijssel onder die van den Graaf van Gelder, zoodat van het groote gezag zijner voorgangers slechts eene schaduw overbleef. Hij overleed den 1sten Junij 1340.

Jan IV of Jan van Arkel, den 47sten bisschop. Hij was een zoon van Jan XII, heer van Arkel, en van Ermgard, eene dochter van Otto, graaf van Cleef. Als kanunnik van Utrecht werd hij in 1342 door Clemens VI tot bisschop van Utrecht benoemd en door kardinaal Gancelinus, bisschop van Albano, gewijd. In den aanvang van 1343 kwam hij te Utrecht en werd er met gejuich ontvangen. Hij bekrachtigde de voorregten der stad en bragt er in korten tijd groote verbeteringen in den vervallen toestand. Tot besparing van kosten brak hij zijne hofhouding op en begaf zich naar Grenoble, terwijl hij het bestuur der zaken overliet aan zijn broeder Robert van Arkel. Dit strookte niet met de wenschen van den Graaf van Holland, die in 1345 het beleg vóór Utrecht sloeg. Nu keerde de bisschop aanstonds terug, en er werd een bestand gesloten. Na den dood van graaf Willem IV sloot zijne zuster Margaretha, gehuwd met keizer Lodewijk, een nader verbond met Jan voor den tijd van 2 jaren.

Doch na het eindigen daarvan greep de Bisschop naar de wapens, veroverde Eemnes en Oudewater en behaalde eene overwinning bij Schoonhoven. Nu werd een bestand gesloten tot 1350. De schuldenlast was inmiddels in het Sticht toegenomen, zoodat Jan zich zuinigheidshalve naar Frankrijk begaf; doch het wanbestuur na zijn vertrek verergerde de kwaal. Nadat hij echter in 1361 was teruggekeerd, bragt hij de geldmiddelen op beteren voet, stelde de schuldeischers te vreden, loste de verpande kasteelen in en hield de vijanden in bedwang, In 1360 ondernam hij met goed gevolg een krijgstogt tegen de Stellingwervers, en streed daarna tegen Sveder van Voorst. Hij stond zoozeer in de gunst van keizer Karel IV, dat deze alle voorregten der Utrechtsche bisschoppen bekrachtigde en hem veroorloofde gouden en zilveren munten te slaan in alle steden van het Sticht. Deze uitstekende veldheer en staatsman werd den 14den April 1364 benoemd tot bisschop van Luik, waar hij nog 14 jaar met kracht den herdersstaf en het zwaard voerde, en overleed den 1sten julij 1378.

Jan V of Jan van Vernenburg, den 48sten bisschop. Hij stamde af uit het geslacht der graven van Trier en was reeds een jaar bisschop van Munster geweest, toen hij in 1364 door paus Urbanus V benoemd werd tot bisschop van Utrecht. Hier werd hij met blijdschap ontvangen. Hij bekrachtigde er alle voorregten en was weldra genoodzaakt oorlog te voeren tegen eenige Westfaalsche edelen uit de geslachten der Veelens en Broekhuizens, — voorts in 1366 tegen de ingezetenen van Amersfoort, die hem niet wilden erkennen.Twee jaren later werd hij met zijn hofstoet te Goor in Overijssel door eenige vijandelijke edelen gevangen genomen, zoodat hij de vrijheid moest koopen voor 16000 oude schilden, die hem op onderpand van zijne kasteelen en inkomsten werden voorgeschoten. In 1370 ontstond er een geschil tusschen hem en Albrecht van Beijeren over de heerlijkheid van Vreeland. De hertog van Gelder, als scheidsman ingeroepen, veroordeelde den Bisschop tot betaling van voorgeschoten gelden of tot afstand van Vreeland. Jan van Vernenburg verbeterde voorts de wetten in Twente en overleed den 23sten Junij 1371.