Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Bagdad

betekenis & definitie

Bagdad is de wèl bevestigde hoofdstad van het evenzoo genoemde Aziatisch-Turksche pasjaliek, ten zuiden van de provincie Irak-Arabi aan de Tigris gelegen.

Zij is de wereldberoemde stad der Khalifen en weleer de moederstad der Mohammedaansche heer­schappij. Ook is zij eene geliefkoosde bede­vaartsplaats en de alleen-overgeblevene van de groote steden dier landstreek. Haar nieuw­ste en grootste gedeelte ligt op den oostelijken oever der rivier en is met de bouw­vallen van het oude Bagdad, op den weste­lijken oever verstrooid, verbonden door eene schipbrug ter lengte van meer dan 200 Ned. el. Wanneer men van Bassora naar Bagdad vaart, levert de stad, van de rivier gezien, nog altijd een prachtig gezigt op, maar de begoocheling verdwijnt, zoodra men haar betreedt.

Zij heeft een omvang van 2 uren gaans en is omgeven door een hechten muur van gebakken steen met 130 torens. Om den muur heen vindt men eene drooge gracht, en naar de zijde van Tigris verheft zich de citadel, die het arsenaal en het ver­blijf voor de lijfwacht van den Pasja bevat. De paleizen der Khalifen zijn er bijna geheel en al verdwenen en alleen sommige mos­keeën, torens en poorten verraden de voor­malige grootheid der stad. Van de poorten van Bagdad zijn 3 zeer merkwaardig, ééne in het zuidoosten, ééne in het noordoosten en de derde in het noordwesten. Deze laatste leidt naar het meest volkrijke gedeelte van Bagdad. Eéne poort is ter eere van sultan Moerad IV, die er zegepralend binnentrok, nadat hij Bagdad aan de Perzen had ontrukt, digtgemetseld en na dien tijd niet weder ge­opend.

Binnen de muren der stad heeft men welige dadelgaarden en tuinen tusschen de groepen der huizen en de koepels en slanke minarets der moskeeën. De gebouwen zijn er opgetrokken van geelachtig roode tigchelsteenen, maar de straten ongeplaveid, naauw , krom en doorgaans tusschen blinde muren gelegen, waarin men slechts lage, smalle deuren en enkele tralievensters aantreft. De groote gebouwen bestaan er uit eenige opvolgende vierkante binnenpleinen, door zuilengangen en vertrekken omgeven. Het meest verwijderde plein met zijne kamers en zalen dient tot vrouwenverblijf. De geheele stad is een gewrocht van Moorsche bouwkunst, — nergens ontwaart men eene spitsboog.

Bagdad bezat te voren eene verbazende me­nigte moskeeën, kapellen, bedehuizen, der- wisj-kloosters en Koran-scholen, die bijna alle verdwenen zijn. Van de 30 moskeeën, die er zich thans nog verheffen, zijn som­mige merkwaardig wegens ouderdom en bouwstijl, vooral de Groote moskee in het noordwestelijk gedeelte der stad. Ook zijn er 30 karavansera’s of openbare herbergen. De beroemde bazars van Bagdad vormen breede gangen (passages), met gewelven of met hout gedekt en met een schat van Oostersche waren gevuld.

Er zijn meer dan 50 openbare bad-inrigtingen, maar zij zijn te­genwoordig eenigermate vervallen en minder goed, dan in andere groote steden van Mesopotamië. Vooral heeft men er vele graven van heiligen, weshalve zij van ouds onder de beroemde bedevaartsplaatsen gerekend werd. Gedeeltelijk liggen zij in de stad zelve, gedeeltelijk in de noordelijke voorstad en tegenover deze op den westelijken oever der rivier. Tevens verheft er zich het gewelf van het grafteeken van Zobéïde, de gemalin van Haroen al Rasjid, als een overblijfsel uit den roemrijksten tijd der stad.

Het aantal inwo­ners bedroeg in 1652 slechts 15000 en in de tweede helft der vorige eeuw 100000. Door eene vreeselijke pest verloor zij in 1773 60000 zielen, maar zag daarna hare bevol­king vermeerderen tot 150000 personen, tot­dat zij in 1831 op nieuw bezocht werd door eene verschrikkelijke pest, die dagelijks 4000 menschen wegrukte. Daarbij kwam hongers­nood en eene overstrooming van de Tigris, die in één nacht 7000 huizen wegspoelde en 15000 personen deed verdrinken, zoodat het aantal inwoners weder daalde tot 40- of 50000. Vermoedelijk bevinden er zich thans niet meer dan 36000 gevestigde ingezetenen — een aantal, dat aanmerkelijk klimt door duizende Arabieren, Hindoes, Afghanen en Egyptenaren, die er zich wegens den handel tij­delijk ophouden.

De bevolking is er van zeer gemengden aard. De staatsbeambten en krijgsoversten zijn meest Turken, de koop­lieden en de nijverheidsmannen doorgaans Arabieren, terwijl de lagere volksklassen uit een mengsel van verschillende stammen be­staan. Het aantal Christenen (Syrische en Chaldeeuwsche) is er zeer gering, maar dat der Israëlieten aanzienlijk, zoodat deze, schoon eene afzonderlijke wijk bewonende, er ten tijde der Khalifen eene beroemde hoogeschool bezaten. Vooral wegens de Perzen, die er een uitgebreiden handel drijven, heeft de regering er eene bezetting van 5000 man.

De kleeding der inwoners is er eenvoudig, en het gewaad der kooplieden geheel en al Arabisch. De Turken bedienen zich, in plaats van een tulband, van eene hooge, ligte muts (kauk), en de Israëlieten en Christenen, kleeden zich, evenals in andere Turksche gewesten, in het zwart en met een tul­band van casimier of blaauw moesseline. De Perzen behouden hunne gewone klee­ding , en de Arabieren herkent men aan hun hoofdbekleedsel (kaffia) en hun wijden wollen mantel. De kleeding der vrouwen is er niet beter dan in de dorpen van Meso- potamië.

Het klimaat is er niet onderworpen aan belangrijke wisselingen. De thermometer rijst er tegen het einde van April van 22° tot 32° C., en in het begin van Junij tot 38° C. In dien tijd nemen de bewoners er de toevlugt tot gewelfde keldervertrekken. In het midden van October en vervolgens ontstaat er eene daling van 30° tot 25° en tot 18° C. In De­cember wordt de lucht aangenaam en de he­mel helder, terwijl de wind er waait uit het oos­ten , noorden en noordwesten.

In den aanvang van Januarij daalt de thermometer wel eens beneden het vriespunt. De zomer is er warmer, de winter koeler dan in Beneden-Egypte, zoodat er de bananen niet zoo goed, maar de palmen veel beter groeijen. De omtrek van Bagdad is zeer vruchtbaar en le­vert gerst, tarwe, rijst, dadels, citroenen, abrikozen, moerbeziën, katoen en allerlei groenten. Minder goed zijn er de drui­ven, pruimen en vijgen. Men heeft er uit­muntende kameelen, — voorts buffels en witte ezels.

De handel is door de rampen, die de stad hebben geteisterd, en door den korteren weg van Perzië naar Trebisonde aan de Zwarte zee zeer verminderd, maar nog altijd van groot belang. De stad, gelegen aan den ouden Ka­ravaanweg van Aleppo en Damascus naar de Perzische golf en verder naar Indië, is steeds eene van de voornaamste stapelplaatsen der Arabische, Indische en Perzische voortbreng­selen en der Europésche manufacturen. Ge­durig verschijnen er groote karavanen uit Perzië, Arabië en de Levant. Bagdad zelve levert vooral kostbare tapijten en sjaals, be­nevens voortreffelijke wollen en zijden stof­fen, — voorts leder, zeep, goud- en zilver­werk.

In de nabijheid van Bagdad liggen de bouwvallen der voormalige steden Babylon, Seleucia en Ctesiphon. Ook ziet men er blijken van een verdwenen tijdperk van beschaving in kanalen enz. in de streek, die zich ten noordoosten van de Tigris uit­strekt.

Bagdad werd gebouwd in de jaren 762 tot 766 door Almansor, den tweeden khalif der Abassiden, om tot residentie te dienen voor hem en voor zijne opvolgers. Zij ontving ha­ren naam van een derwisj, die er zijne tent had opgeslagen, maar volgens anderen ont­leende zij dien aan de vruchtbare tuinen van haren omtrek. Men noemt haar ook Daru-Selam (Huis des heils), Daroe-Chilafeet (Huis der khalifen), Boerdsjoel-Ewlia (Bol­werk der Heiligen) en Sewra (de seheeve), wegens de gedaante harer muren. In den eersten tijd verhief zij zich alleen op den westelijken oever van de Tigris. Haroen- al Rasjid legde haar uit naar de overzijde en verbond de beide deelen door de reeds vermelde schipbrug. Genoemde vorst deed Bagdad klimmen tot een hoogen trap van welvaart en luister, tot een zetel van be­schaving en wetenschap De khalif Al-Mostanser stichtte er eene hoogeschool voor al­le takken der Arabische wetenschap, vooral voor heelkunde, alchemie en pharmacie. Men zegt, dat Bagdad in die dagen 12000 molens, evenzooveel karavansera’s, 100000 moskeeën, 6000 bad-inrigtingen, 80000 bazars en 2 millioen inwoners telde.

Het ge­slacht der khalifen werd in 1258 door Hoelagoe-Khan, vorst der Mongolen en kleinzoon van Gengis-Khan, verdreven en de prachtige stad verwoest. Wél begon zij weder te bloeijen, maar twee eeuwen later (9 Julij 1401) werd zij op nieuw door Timoer tot de grondvesten toe vernield. Van de gebouwen bleven alleen de moskeeën, scholen, kloosters en hospita­len , en van de inwoners alleen de imams, regters en hoogleeraars verschoond. Ieder soldaat moest een hoofd leveren, en van de 90000 hoofden werden krijgstrophaeën opge­stapeld buiten de poorten. Later kwam de stad onder de heerschappij der Perzen, en in 1534 werd zij door de Osmanen veroverd. In 1623 viel zij weder in de handen der Per­zen en werd door een algemeen bloedbad geteisterd. Vruchteloos zochten de Turken de stad te heroveren.

De bestorming van 1627 mislukte door den moed van 1500 ten dood gewijde Perzen en door een oproer in het Turksche leger. Eerst sultan Moerad IV her­kreeg de heerschappij over Bagdad. Toen den 24sten December 1638 de algemeene storm met ontzettende kracht begonnen was, gaf de stad daags daarna zich over. Van eene bezetting van 30000 Perzen ontkwamen slechts 300 aan den dood. Gedurende de be­legering waren 10000 gevallen, en bij de be­storming sneuvelden er bijna 20000.

Aanvan­kelijk was door Moerad het bevel uitgevaardigt, om het leven der vreedzame onderda­nen te sparen; maar toen er een kruidmagazijn in de lucht vloog, verordende hij een algemeenen Perzenmoord. In zijn leger be­vonden zich vele Perzen, die zich in de overtuiging eener volkomene veiligheid der­waarts hadden begeven, behalve 300 Perzi­sche pelgrims en een aantal gevangenen. Van deze deed Moerad 1000 voor zijne tent bren­gen en hunne hoofden vielen tegelijk voor het zwaard van 1000 beulen. Het aantal Perzen, bij die gelegenheid omgebragt, wordt door Turksche geschiedschrijvers geschat op 30000.

Bagdad is na dien tijd eene oostelijke grenvesting der Turken gebleven. Vruchteloos zocht Nadir-Sjach haar in de vorige eeuw te heroveren. Dat Bagdad in lateren tijd van pest en watervloed veel heeft geleden , werd reeds vermeld. Zoo hebben treurige omstan­digheden zamengewerkt, om haar in een bouwval van hare voormalige grootheid te herscheppen.

< >