(De) vormen een merkwaardigen stam in het westelijk gedeelte van Java, in het Kadangebergte, en in de residentie Bantam. Zijne leden zijn nakomelingen van aanhangers van Boeddha, die er eene wijkplaats zochten, waar zij zich aan het geweld van den Mohammedaanschen veroveraar Hassan Oedin konden onttrekken. Zij tellen omstreeks 2000 zielen en zijn verdeeld in 2 secten, in die der Orang-Badoeroi en die der Orang-Kaloeran.
Zij handhaven hunne voorvaderlijke gewoonten en onderscheiden zich door reinheid van zeden. Zij verkiezen hunne dorps-opperhoofden en bewijzen aan deze een kinderlijken eerbied. Die hoofden begeleiden hen naar de marktplaatsen, waar zij vooral rijst tegen andere behoeften verruilen. De mannen houden zich bezig met den veldarbeid en de vrouwen met het weven. Allen hebben een groot ontzag voor de graven hunner vaderen, en de veelwijverij is door hunne wet verboden.