Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 19-03-2018

Badaksjan

betekenis & definitie

Badaksjan is eene bergachtige landstreek in het zuiden van Tartarije. Het is ten oos­ten door den Beloertag van Klein-Tartarije gescheiden. Het binnenland is door een lagen bergrug, den Badaksjan, in twee deelen ver­deeld.

Door één van deze stroomt de Koktsja of Badaksjan , en in het noorden stroomt er de Amoe-Darja, die de Koktsja opneemt en van dat punt af de Amoe heet. Het is een schilderachtig land met een aangenaam kli­maat, maar het is sedert den inval der Usbeken (1821) veel woester geworden. Daar­enboven ontstond er in 1832 eene vernielende aardbeving, die bergen deed instorten en de Badaksjan-rivier belemmerde in haren loop, zoodat er vele dorpen verwoest werden en vele menschen omkwamen. Op de Badaksjan- keten vindt men de beroemde robijnen van

Toerkestan. De inwoners spreken een dialect van het Perzisch en belijden de godsdienst der Sjiieten. De hoofdstad is Feisabad, op 86° 26' N. B. en 70° 12' O. L. van Green- wieh gelegen.

BadaloccMo of Sisto Rosa, een Itali- aansch schilder en graveur, werd geboren te Parma tegen het einde der 16<ie eeuw. Hij was een leerling van Annibale Caracci, een vriend en kunstbroeder van Lanfranco. Hjj onderscheidde zich vooral door zijne uit­muntende teekening. Men vindt schilderijen van hem te Reggio, te Gualtiéri, te Parma en elders.

Baden. Het groothertogdom van dien naam is een der Zuid-Duitsche staten, tus- schen 25° 11' en 27° 82' O. L. van Green- wich en tusschen 47° 32' en 49° 49' N. B. gelegen.

Het grenst ten noorden aan de Main, aan het koningrijk Beijeren en het groot­hertogdom Hessen, ten zuiden aan de Rijn, de Bodensee en Zwitserland, ten oosten aan Würtemberg, Beijeren en Hohenzollern- Sigmaringen, en ten westen aan de Rijn, Rijn-Beijeren en Frankrijk. Het telt op 278 □ geogr. mijlen 1434000 inwoners, van welke 7„de de R. Katholieke godsdienst belijden. Het heeft dus bijna 5000 inwoners op de □ geogr. mijl.

Het groothertogdom vormt, met uitzonde­ring van 7 kleine enclaven in Würtemberg en van 3 Würtembergsche, 2 Hessische en 4 Hohenzollernsehe enclaven op zijn eigen gebied, een zamenhangend geheel, dat in het zuiden de aanzienlijkste breedte heeft (33 uren gaans) , maar noordwaarts veel smaller wordt, zoodat het bij Rastadt eene breedte heeft van slechts 4uren gaans, waarna het zich weder uitzet tot eene breedte van 22 uren gaans. Baden behoort tot de heuvel­achtige gewesten van Zuid-Duitschland en bezit een grooten rijkdom van bevallige stre­ken. Zijn voornaamste gebergte is het Schwarz- wald, dat een aanmerkelijk gedeelte aan zijne oostelijke grenzen bedekt, maar zich ook uit­strekt in het koningrijk Würtemberg. Dit ge­bergte neemt een aanvang in het zuiden bij de kromming van de Rijn bij Basel en loopt noordoost- en noordwaarts, evenwijdig met deze rivier en van deze vaak slechts weinige mijlen verwijderd, tot beneden Bruchsal. De westzijde van het Schwarzwald verheft zich met steile terrassen, terwijl de oostzijde ge­leidelijk afdaalt naar de Donau en de Nec- kar. Zijne hoogste toppen zijn de Feldberg (1540 Ned. el) tusschen Todtnau en St. Mar- gen, de Belchen (1465 Ned. el) bij den aan­vang van het Münsterdal, en de Kandel (1300 Ned. el) bij Waldkirch.

Over het geheel vormt het land hier eene woeste hoogvlakte met eene gemiddelde hoogte van bijna 1000 Ned. el. Andere belangrijke bergen zijn de Blauen (1200 Ned. el) bij Mühlheim, de Kohlgarten (1240 Ned. el) bjj Neuenweg, de Rohren- kopf (1200 Ned. el), de Stockberg (1100 Ned. el), de Fürstenberg (900 Ned. el), de Kniebis (950 Ned. el), de Hornisgrund (1200 Ned. el) en de Hochkopf (1300 Ned. el). De voornaamste massa der bergketen bestaat uit graniet, aan den voet ook wel uit gneis, en de kam is met zandsteen bedekt. De hellin­gen zijn er met donkere (schwarze) denne- wouden (walder) begroeid, terwijl de voor­uitspringende gedeelten wijn- en vruchtboo- mengaarden dragen of met loofboomen versierd zijn. Ten noorden van Pforzheim verandert het Schwarzwald in eene heuvelachtige landstreek met hoogten van gemiddeld 400 Ned. el, welke zich bij Heidelberg, in den Koningsstoel, tot bijna 600 Ned. el verheft en uit Alpenkalk en rooden zandsteen be­staan. Evenwijdig aan het Schwarzwald ziet men ter linkerzijde van de Rijn de Yogesen voortschrijden. De noordelijke uitlooper van het Schwarzwald is het Odenwald, doch dit behoort meerendeels tot Hessen-Darmstadt en ligt tusschen de Neckar, de Main, de Rijn, de Jaxt en de Tauber.

Zijne hoogste toppen in Baden zijn de Katzenbückel (700 Ned. el), de Winterhauch (550 Ned. el) en de Oelberg (530 Ned. el). De kern van dit gebergte be­staat uit graniet, maar aan de oppervlakte vooral uit bonten zandsteen en muschelkalk. Aan de beroemde Bergstrasze, tusschen Hei­delberg en Darmstadt, vindt men graniet, gneis en syéniet. Tot de kleinere gebergten in het zuidoosten des lands behoort de Hei­ligenberg (730 Ned. el), die uit jurakalk en mergel bestaat, alsmede de Randen, die bij Schaffhausen 400 Ned. el boven de Rijn ver­rijst. De zuidoostelijke uitloopers van den Rauhe Alp en de vulkanische Keizersstoel, ten noorden van Breisach, met omstreeks 40 groote en kleine toppen, bereiken eene hoogte van bijna 600 Ned. el. De bergen van het Schwarz- en Odenwald zijn digt begroeid, en Baden levert over het geheel veel hout, zoodat er een aantal bosschen zijn van aan­zienlijken omvang. Tot de merkwaardigste grotten behooren er de Haseler grot (Erd- mannshöhle) , eene druipsteengrot bjj het dorp Hasel, de Heidenlöeher bij Zizenhausen en Ueberlingen, en het Edelfrauenloch bij Achern.

Tot de voornaamste rivieren van Baden behoort de Rijn. Deze is er de hoofdrivier, waarin de meeste overige zich uitstorten, en tevens grensrivier ten zuiden en ten wes­ten. Voor ’toverige zijn de belangrijkste: de Biber, de Wutach, de Hauensteiner Alb, de Hauensteiner Murg, de Wehr, de Wiesen, de Kander, de Sirniz, de Sulzbach, de Elz (met de Treisam), de Ettenbach, de Kinzig, de Rench, de Acher, de Bullot, de Murg, de Alb, de Pfinz, de Neckar, de Weschnitz en de Main, welke laatste grensrivier is naar de zijde van Beijeren. Ook ontspringt de Do­nau in het Schwarzwald bij de Martins-kapel en draagt bij Donauëschingen den naam van Brege. Deze ontvangt hier het water uit de vijvers van het vorstelijk slot en aan de lin­kerzijde de Brigach, waarna zij zich onder den naam van Donau voortspoedt, wordende gedu­rende haren loop door het Groot-Hertogdom door vele beken versterkt.

Ook in de Bodensee storten onderscheidene Badensche beken zich uit, maar behalve dat meer vindt men er slechts weinige van eenig belang. Van de Bo- densee behoort aan Baden de Ueberlingen- see met het bekoorlijk eiland Meinau en de Zellersee met het eiland Reichenau. Voor ’t overige heeft men er de Mummelsee nabij den Seckopf, de Wilde see aan de zuidelijke helling van den Kniebis, de Nonnenmatt- weier met een drijvend eiland bij den Kohl- garten, de Eichnersee bij Schopfhoim, de Feldsee bij den Feldberg, de Titisee, de Glaswaldsee, de Ilmensee enz. De rivieren vormen er onderscheidene watervallen, zoo- als die van Lauffen in de Rijn, de Rheinfall bij Rheinfelden, de waterval bij Todtmann, de Schaufall bij het Heidenslot en bij Tri- berg enz.

Baden bezit, behalve de hoogvlakten van het Schwarz- en Odenwald, geene vlakten, maar alleen dalen. Van deze is het Rijndal het grootst en het vruchtbaarst. Het is ner­gens meer dan 4 uren gaans breed. Het neemt een aanvang beneden Basel en wordt slechts door den Keizersstoel afgebroken, terwijl het zich uitstrekt tot Mainz. Het Rijndal tus- schen Grensach (tegenover Basel) en Stau- fen draagt den naam van hot Markgraaf­schap; hierop volgt, tot aan de Kinzig, de Breisgau met de stad Freiburg; hierop tot bij Baden de Ortenau met Offenburg, voorts tusschen Rastadt en Graben de Haardt, eene schrale zandvlakte, en dan de Pfalz, waar het land vruchtbaarder wordt, totdat het ein­delijk bij Heidelberg en Weinheim zulk eene bekoorlijke gedaante aanneemt, dat een Ita­liaan uitriep: “O Duitschland, hoegemakke- ljjk zoudt gij Italië kunnen wezen!” Het ge- heele Rijndal is, als het ware, met steden en dorpen bedekt. De overige belangrijke dalen zijn er: het Wutaehdal, het woeste Albdal, het bekoorlijke Wiesendal met nij­vere steden en dorpen, het sombere Munster- dal, het schrikwekkende Höllendal, het Elz- dal, het vruchtbare Kinzigdal, het fraaije Reichdal, het Kapplerdal, het liefelijke Oos- dal, het volkrijke Murgdal, het nijvere Nec- kardal en een aantal andere. Sommige deelen des lands dragen een afzonderlijken naam, zooals “Auf der Haard” tusschen Beera en Schmich, —■ het Madach, een gedeelte van Hegaue, — de Baar bij Donauëschingen, — de Kleggau langs de grenzen van Zwitser­land, - - de Bruhrain, — de Kraichgau bij Bruchsal, — en het Bauland.

Over den toestand van den bodem vinden wij bij ffeunisch het volgende vermeld: “De vlakte van het Rijndal tusschen Freiburg en het Groothertogdom Hessen is aangeslibde grond. Sommige gedeelten, vooral tusschen Ra­stadt, Karlsruhe en Philippsburg, zijn zan­dig, maar allengs vruchtbaar gemaakt. Bij den voet van het Schwarz- en Odenwald is er het zand meer vermengd met leem en kalk en vormt er vruchtbaar bouwland. In de zij- dalen van het Schwarz wald is de grond over het geheel leemachtig en bevat hier eens wat meer zand en daar eens wat meer kalk. De hoogvlakte van het Schwarzwald is bedekt met gerolde steenen en dus voor bouwgrond weinig geschikt. De vruchtbaarste streken des lands vindt men aan de Bodensee, bij den Keizersstoel in de Breisgau, en vooral aan de boorden van de Neckar en de Kinzig.”

Baden is ongeveer op het midden van den gematigden gordel gelegen en bezit over het geheel een gunstig en gezond klimaat, dat intusschon op het gebergte en in de dalen aanmerkelijk verschilt. Terwijl van de Boden­see tot Basel en van hier tot Mannheim alle Zuid-Duitsche gewassen welig groeijen, heerscht in het Schwarzwald een halfjarige winter, door eene korte lente en een war­men zomer gevolgd. De hoogste toppen, schoon ver beneden de sneeuwlijn gelegen, zijn vaak alleen in de warme zomermaanden van sneeuw bevrijd. Ook is er in de overige steden de gemid­delde jaarlijksche warmtegraad lager dan te Karlrsruhe, en men heeft er het land, naar­mate van de hoogte en den hiermede ver­bonden plantengroei, in 4 gewesten ver­deeld.

In het algemeen is Baden door de natuur zeer begunstigd. Het heeft 97 □ geogr. mij­len bouwland, 86 bosch, 41V2 weide- en hooi­land, 5 wijngaarden, 3*/2 tuingrond en slechts 27a woest land, terwijl de huizen, wegen en wateren 41 mijlen beslaan. Het rijk der delfstof­fen bevat er goud in het Rijnzand, zilver in looderts, koper bij Rippoldsau, en vooral veel ijzer. Voorts vindt men er agaat, karneool, chalcedon, jaspis, amethist, granaat, marmer, vloeispaat, gips, zout, steenkolen enz.

Er zijn omstreeks 60 minerale bronnen van ver­schillenden aard. Het plantenrijk vertoont er zich in het gebergte met allerlei soorten van pijnboomen en van eikenboomen, voorts met de overige bekende boomen vanMiddel-Europa. Het dierenrijk is er goed voorzien voor de jagt, daar er wilde zwijnen, herten, reeën, hazen enz. in de wouden worden gevonden; ook zoekt men er de andere dieren van Mid- del-Europa niet te vergeefs. Vooral heeft men er vele vogels, en van de visschen noe­men wdj de zalmforel, die in de Bodensee gevangen wordt en wei eens een gewigt er­langt van 50 Ned. pond.

De bewoners van Baden vormen een ijve­rig, trouw, eerlijk en dapper volk. De lieden der bergstreek bezitten nog altijd de meeste overblijfselen van de eenvoudige zeden der oude Duitschers. Die van het Schwarzwald zijn bedaard en vrolijk; die van het Oden­wald arm en met weinig tevreden. Een nij­ver volk is in het Rijndal gevestigd, maar ook hier vindt men op onderscheidene plaat­sen een groot verschil van zeden en gewoon­ten. Ook zijn er verschillende tongvallen, en onder deze het Alemannisch, waarin Hebei zijne gedichten heeft vervaardigd, en het Schw'abisch, dat bij de Bodensee gesproken wordt.

De hoofdbronnen van bestaan zjjn er de landbouw en de veeteelt, voorts de wijnbouw, die onderscheidene voortreffelijke soorten op­levert, en de ooftbouw. De fabriekn ij verheid neemt er van jaar tot jaar toe, de ijzer-in- dustrie heeft er een grooten omvang, en de handel ontwikkelt er zich meer en meer, waartoe de uitstekende ligging des lands aan de Rijn en de Main aanmerkelijk bij­draagt. Van munten en maten heeft men er het tientallig stelsel ingevoerd, en het Ba- denseh pond is gelijk aan een half Ned. pond.

Ten behoeve van het onderwijs heeft men in Baden universiteiten te Heidelberg en te Freiburg. Beide zijn sieraden van het land; de eerste, eene Protestantsche, is na die van Praag en Weenen de eerste in Duitschland en werd gesticht in 1384, — die van Frei­burg, eene R. Katholieke, in 1454. Voorts heeft men lycéa te Karlsruhe, Mannheim, Rastadt en Constans, en een 6-tal gymna- siën; een 7-tal paedagogiën zijn in de voor­naamste plaatsen gevestigd, alsmede 8 nor­maalscholen, een groot aantal hoogere bur­gerscholen , eene polytechnische school, eene militaire school, eene handelschool, en ver over de 2000 scholen van lager onderwijs.

Ook ontbreekt het er Diet aan hulpmiddelen ter bevordering van kunsten en wetenschap­pen. Er zijn uitgebreide bibliotheken te Karls­ruhe , Heidelberg, Mannheim en Donauësehin- gen, — men heeft eene sterrewacht te Mann­heim, Heidelberg, Karlsruhe en Freiburg. Voorts zijn er botanische tuinen, verzame­lingen van physische instrumenten enz. Ein­delijk vindt men er onderscheidene weten­schappelijke vereenigingen.

Sedert 1864 is Baden verdeeld in elf dis­tricten, die genoemd zijn naar evenzoo vele steden, namelijk: Constans aan deBodensee,

— Villingen met Donauëschingen, — Walds- hut, —■ Freiburg in de Breisgau, — Lör- rach, — Offenburg, — Baden-Baden in het Oosdal, waar ook de vesting Rastadt zich verheft, — Karlsruhe, waar de stad van dien naam de hoofdstad is des rijks, — Mannheim,

— Heidelberg — en Morbach.

Baden is eene constitutionéle monarchie met zeer vrijzinnige instellingen. De groot­hertog, tevens hertog van Zahringen, staat er aan het hoofd der zaken. De vertegen­woordiging bestaat er uit eene Eerste Kamer, zamengesteld uit aanzienlijken en door den Groot-Hertog benoemde personen, en uit eene Tweede Kamer, wier leden door gekozene kiezers worden benoemd. Sedert de verdee- ling in 11 districten is het beleid der gemeen­ten en gewesten veel onafhankelijker gewor­den. Ook bestaat er eene goed ingerigte regts- pleging.

Wij zullen hier geen zamenhangend verslag geven van de vorsten, die over Baden heb­ben geregeerd. De personen, die zich daarbij hebben onderscheiden, zullen onder hun naam worden vermeld. Wij voegen er nog bij, dat Baden te voren behoorde tot den Duitschen Bond, terwijl het thans eene plaats bekleedt bij de Zuid-Duitsehe Staten. De Europésehe beweging van 1848 vond ook in Baden veel weerklank.

Later ontstonden er onrustige verschijnselen op kerkeljjk gebied. Een ker- kelijk-eonservatief Ministerie handelde in strijd met de vrijzinnige wenschen van het volk en moest eindelijk het onderspit delven. In 1866, bij den oorlog tusschen Pruissen en Oosten­rijk, koos Baden de zijde van dit laatste, maar heeft weinig roem mogen oogsten in dien strijd. Vervolgens heeft het, evenals Wiirtemburg en Bejjeren, een verbond ge­sloten met Pruissen, waardoor het gehouden is, om in tijd van oorlog zijne troepen onder het opperbevel te plaatsen van den koning van Pruissen, zoodat Baden op ditoogenblik in den bloedigen oorlog tegen Frankrijk be­trokken is.

Baden. Onderscheidene steden of vlekken dragen dezen naam. Wjj vermelden hier:

Baden, ook Baden aan de Bijn en Baden- Baden genoemd. Het is gelegen in het Groot­Hertogdom van dien naam 2 uren gaans van de Rijn, 7 van Karlsruhe en 10 van Straats­burg in het Oos-dal aan een tak van den Badenschen spoorweg. Het is eene der fraaiste en meest bezochte badplaatsen van Duitsch­land. Het ligt 170 Ned. el boven de opper­vlakte der zee, en is aan de noordelijke hel­ling van het Schwarzwald amphitheatersge- wjjs gebouwd. Er zjjn ruim 7000 inwoners, 3 kerken, een gymnasium, eene hoogere bur­gerschool en onderscheidene andere scholen. De stad zelve is ouderwetsch, maar in hare nabijheid vindt men het prachtige badhuis, een groothertogelijk paleis en onderscheidene villa's, in wier omtrek zich bevallige tuinen en parken uitstrekken. Er zjjn 16 geneeskrach­tige bronnen, die eigenlijk alleen in warm­tegraad verschillen en jaarlijks duizende men- schen derwaarts lokken.

De voornaamste is de “Ursprung,” die uit eene rotskloof te voor­schijn treedt met eene warmte van 67,50° C. Het water is helder en heeft den smaak van flaauw gezouten vleeschnat, en daaruit worden koolzure kalk en ijzeroxyde afgescheiden. Van de overige zijn de volgende bronnen de belangrijkste; de “Judenquelle,” de “Höllen- quelle,” de bron aZum Ungemach,” de “Klos- terquelle,” de “Brühbrunnen,” de twee ‘•Muhr- quellen,” de twee bronnen “Zum kuhlen Brunnen,” en de vier “Quellen der Bütte.” Het water dier bronnen, tot de zoute bron­nen behoorende, gebruikt men er voorname­lijk voor waterbaden, alsmede voor dampba­den en stortbaden, eindelijk ook om te drin­ken. Het heeft eene krachtige werking op de zenuwen en vaten. Ook zijn er inrigtin- gen voor staalbaden.

Tot de gelegenheden voor ontspanning be­hoort er in de eerste plaats de Promenade, waar zich eene bazar bevindt, waarin de sierlijkste kunstgewrochten van Parijs, Wee­nen, Frankfort en Berlijn voorhanden zijn, — vervolgens het Conversations-haus, de ver­zamelplaats van badgasten uit alle landen, welke zich evenzeer onderscheidt door pracht als door doelmatigheid, — eindelijk de hcil- looze speelbank, die velen tot zich trekt. De schouwburg is er klein. Het badsaizoen begint er reeds in Mei, maar men ontwaart er de meeste vreemdelingen in de maanden Julij en Augustus. Men doet er uitstapjes in den om trek naar het oude Slot, welks kel­der weleer de zetel was van het veemgeregt,

— naar de rotsen, achter dat slot gelegen,

— naar het fraai gelegen Alt-Eberstein, — naar den Mercurius-berg met een oud stand­beeld, — naar de Wolfskloof enz. Ook op verderen afstand vindt men hoogst schilderach­tige plekjes.

De oorsprong van Baden is in de grijze oudheid te zoeken. Volgens eene oude sage zou er zich reeds in de dagen van Tarqui- nius Priscus eene Celtische volkplanting ge­vestigd hebben. Overblijfselen van baden, vischvjjvers enz. getuigen door hunne op­schriften, dat in 108 na Chr. Bassianus Ca- racalla aldaar vertoefd heeft. Van keizer Alexander Severus, die haar in 221 bezocht, ontving zij den naam van Respublica aurelia aquensis. Bij den inval der Alemannen in 234 werd zij waarschijnlijk verwoest, maar door Aurelius Probus weder opgebouwd. Ko­ning Dagobert schonk haar in 645 aan het klooster Weiszenburg, en koning Bodewijk de Duitscher bevestigde die gift.

Hendrik III gaf haar in 1046 aan de Maria-kerk te Spiers. In 1362 beleende keizer Karei/Vden mark­graaf Budolf I met de stad Baden, en men meent, dat die Keizer ook de oude bad-in- rigtingen heeft hersteld. De markgraaf Chris- toffel 1 bouwde er een slot, en weldra was Baden zóó beroemd, dat er toen reeds jaar­lijks 3000 vreemdelingen verschenen. In den 30-jarigen oorlog werd zij door de Zweden bezet (1632), maar na den slag bij Nordlin- gen trokken de Oostenrijkers er weer binnen (1634). In 1689 werd de stad door den Fran- schen maarschalk Duras verwoest.

Na den vrede van 1697 verrees zij uit hare asch, maar het tijdperk van haren roem was ver­dwenen , en markgraaf Bodewijk Willem ver­plaatste in 1706 zijne residentie naar Rastadt. Na de Fransohe revolutie echter verzamel­den er zich vele émigranten, en de badplaats werd beroemder dan ooit te voren. In 1822 verrees er het Conversationshaus, en toen reeds betaalde de pachter der hazardspelen jaar­lijks 29000 gulden. Vooral na 1814 isBaden- Baden de badplaats der aanzienlijken gewor­den, die er uit alle oorden der wereld za- menvloeijen, om aldaar op hunne wijs het fijnste genot des levens te zoeken.

Baden bij Weenen. Deze stad ligt in Oos­tenrijk “Unter der Enns,”aande Schwöchat, twee geogr. mijlen van Weenen, en aan den spoorweg. Zij is eene beroemde badplaats en telt ruim 5000 inwoners, die zich vooral be­zig houden met het vervaardigen van stalen en koperen voorwerpen. Zij is het zomerver­blijf van onderscheidene aartshertogen en ver­rijst aan den ingang van het bekoorlijke He- lene-dal, 220 Ned/ el boven de oppervlakte der zee.

De omliggende bergen, gedeeltelijk met ruïnen van ridderlijke burgten gekroond, voorzien de stad van zuiver drinkwater. Men heeft er onderscheidene inrigtingen van wel­dadigheid, een fraai park en een aantal andere sierlijk aangelegde wandelplaatsen. De minerale wateren verschaffen er zwavel­baden en hebben eene temperatuur van 25 tot 35° C. Talrijk zijn er dan ook de open­bare en bijzondere bad-inrigtingen.

Een uur gaans van Baden ligt Vöslauerbad met eene bron, die in den laatsten tijd eene meer algemeene bekendheid heeft verkregen. Het water dezer Badensehe bronnen is helder, maar wordt troebel in de open lucht, en het ruikt en smaakt naar zwavel. Zijne vlug- tige bestanddeelen hechten zich aan de mu­ren in de gedaante van kristallen, die als Badensch zout in den handel komen. Men verdeelt er de bronnen, naar gelang van de temperatuur, in 4 klassen. Zij behooren tot de krachtigste zwavelbronnen van Duitsch- land en gelijken op die van Aken, maar zijn minder prikkelend.

Zij werken vooral op de huid, op de slijmvliezen en het poortader- stelsel; zij zijn tevens opwekkend en ver­sterkend. Zij zijn schadelijk voor zwakke en voor volbloedige personen. Hare wateren worden op allerlei wijzen gebruikt. We­gens de bekoorlijke ligging der plaats en de nabijheid van Weenen, vereenigen er zich jaarlijks 10- tot 15000 menschen.

De baden dezer stad waren reeds bekend in den tijd der Romeinen; zij werden door Marcus Aurelius Aquae Pannonicae ge­noemd. In het midden der 3de eeuw onzer jaartelling zijn zij vermoedelijk in verval ge­raakt, maar in de 11de en 12de werden zij weder algemeen bekend, en ook in de 16de en 17de vinden wjj ze met roem vermeld. In het jaar 1812 heeft de stad door een feilen brand veel geleden.

Baden in Zwitserland, ook wel Oberladen genoemd. Deze stad ligt in het kanton Aar- gau aan de Limmat en aan den spoorweg van Rorsehach naar Zurieh en telt omstreeks 3000 inwoners. Digt bij de stad vindt men de beroemde warme bronnen, die dagelijks meer dan l1/, millioen Ned. pond water leve­ren. De groote baden bevinden zich op den linkeroever van de Limmat, en twee van deze zijn stads-eigendom. Het warmste en meest bezochte is het Verena-bad.

Op den regteroever van bovengenoemde rivier liggen de kleine baden. Al deze baden schijnen zwa­velbaden te wezen, maar de hoeveelheid zwa- velwaterstofgas is in de verschillende bron­nen zeer verschillend. Zij werken zacht prikkelend op de afscheidings-organen, op de huid, de slijmvliezen en de nieren. Vooral worden zij aanbevolen tegen jicht, ehroni- schen rheumatismus, haemorrhoïden enz.

Deze stad Baden is eene der oudste van Zwitserland. Reeds de Romeinen bezaten er een kasteel en maakten er gebruik van de warme bronnen. In de middeleeuwen ver­hief er zich eene sterke vesting, waarin de her­togen van Oostenrijk nestelden , om van daar de Zwitsersche eedgenooten te overvallen. Zij werd in 1415 verwoest, in 1661 weder op­gebouwd, en in 1772 nogmaals gesloopt door de mannen van Zuricli en Bern. Op het raad­huis werd den 71™ September 1714 de Ba- densche vrede gesloten tusschen Frankrijk en het Duitsche rijk. Eindelijk kwam er den

ÏPen Junij 1718 het verdrag tot stand tus- schen Zurich en Bern aan de ééne en St. Gallen aan de andere zijde, waarin aan de Hervormden in Toggenburg vrijheid van gods­dienst werd toegekend.

Badia y Lablieh (Domingo), ook Cas- tillo genaamd, een Spaanseh reiziger, werd geboren te Barcelona in 1767. Reeds vroeg hield hij zich bezig met wis-, aardrijks- en sterrekunde, natuurkunde en natuurlijke his­torie , muziek en teekenen, en vooral met de beoefening der Oostersche talen, bepaal­delijk met die van het Arabisch. Door zijne groote talenten trok hij de opmerkzaamheid des Konings tot zich en reeds op 14-jarigen leeftijd werd hij met een staatsambt in het gewest Granada bekleed. Vijf jaren later was hij boekhouder van zaken van oorlog onder Karei IV, en in 1793 opzigter der tabaks­belasting te Cordova. Genoemde betrekkin­gen bevielen hem weinig, en om die reden vroeg hij in 1801 verlof tot het volbrengen eener wetenschappelijke reis in de binnen­landen van Afrika. Ook Eojas Clemente wenschte deel te nemen aan dien togt. De beide mannen begaven zich naar Parijs en naar Londen en knoopten er betrekkingen aan met de meestberoemde geleerden.

Eadia herschiep zich zelven in een muzelman, en dit schrikte zijn reisgenoot zoodanig af, dat hij zijn voornemen liet varen, om mede te gaan naar Afrika. Aanvankelijk had de Spaan- sche regering slechts het doel, om door be­middeling van Badia de gunst van den kei­zer van Maroeco te verwerven en langs dien weg voordeelige handelsbetrekkingen aan te knoopen, — later koesterde zij het plan, om door dien reiziger te Marocco eene Spaanschgezinde partij te vormen, waardoor Badia zich meester moest maken van den troon, dien hij vervolgens vrijwillig aan Spanje zou afstaan. Den 29sten Januarij 1803 landde onze reiziger te Tanger onder den naam van Ali- Bey-el-Abbassi en als een bloedverwant van den profeet. Zelf had hij geslachtlijsten ver­vaardigd en van de noodige zegels voorzien. De naauwkeurigheid dezer geschriften, de Oostersche weelde, die hij ten toon spreidde, het naauwkeurïg waarnemen van de voor­schriften der godsdienst, zijne vlugheid in het gebruik der Arabische taal en vooral zijne uitgebreide kennis van de natuur- en sterrekunde waren oorzaak, dat men hem schier als een hooger wezen vereerde.

Mulei Soliman behandelde hem als een vriend en broeder, deed hem wonen in een paleis naast het zijne en zond hem 2 vrouwen uit zijn harem. Deze ontvangst verijdelde echter het ontworpen plan , want Kwel IV kon er niet toe besluiten, zooveel vertrouwen met verraad te vergelden, zoodat hij eindelijk aan Badia het bevel zond om Marocco te verla­ten. Hoewel de reiziger reeds gedeeltelijk zijn oorspronkelijken last volvoerd had, wist hij zich te redden uit zijn gevaarlijken toe­stand. Onder het voorwendsel, dat hij eerst een heilig voorschrift van den Koran moest volbrengen, ondernam hij een pelgrimstogt

naar Mekka. Hij trok door Barbarije, Grie­kenland , Egypte, Syrië en Tnrkjje en werd overal met geestdrift begroet. De pasja’s van Tripolis, Acre, Mekka en Egypte ontvingen hem als een vorst, — de leeraren der ver­schillende secten van den Islam raadpleegden hem, — de heiligste plaatsen werden voor hem geopend, en hij nam deel aan alle fees­ten. In zijne reisbeschrijvingen geeft hij een ver­slag van de heiligdommen van Mekka en van de plegtige optogten der pelgrims te Mekka, Jerusalem, Cairo en Constantinopel. In Oc- tober 1807 keerde hij terug naar laatstge­noemde stad en nam zijn intrek bij den Spaanschen gezant, den markies van Alme- nara, die hem aan het gezantschapspersoneel voorstelde als een der gewigtigste dienaren van het Hof te Madrid. De tijding van het binnenrukken der Franschen in Spanje deed hem zijne reis derwaarts bespoedigen, maar eene hevige ziekte noodzaakte hem, teMün- chen te toeven. Eerst in Mei 1808 kwam hij te Bayonne, juist toen Ferdiand VII die oorden verliet.

Hij wendde zich tot Karei IV, en deze gaf hem den raad om zich met al de bescheiden, die betrekking hadden op zijn togt, ter beschikking des Keizers te stellen. Laatstgenoemde gaf hem bevel om koning Josef naar Madrid te volgen. Hier bleef hij gedurende 15 maanden zonder eenige betrek­king en leefde met zijn gezin in zeer be- krompene omstandigheden. Eindelijk werd hij intendant van Segovia, toen prefect van Cor­dova, vervolgens intendant van Yalencia, doch dit ambt moest hij weldra aan een Franschman afstaan. Na de restauratie be­gaf hij zich naar Frankrijk, waar hij zijne reisbeschrijving uitgaf onder den titel van “Voyage d’Ali Bei en Afrique et en Asie.” Niet lang daarna werd hem eene zending naar Indië opgedragen en ontving hij den titel van “maréchal de camp.” Onder den naam van Ali Othman reisde hij van Parijs naar Damascus, maar overleed op dezen togt bij Meserib in September 1818.

Badkamer. Het bouwen van een bad­vertrek is geene gemakkelijke taak—vooral niet, wanneer het geschieden moet in reeds bestaande huizen. Het moet derhalve aan des­kundigen worden opgedragen. Niet alleen moet zulk een vertrek doelmatig ingerigt wezen, maar sommige gedeelten , vooral die, welke tot aan- en afvoer van water dienen, vereischen eene bijzondere oplettendheid, daar men anders met het gevaar van voch­tige muren, van zwamvorming enz., wordt bedreigd.

Eene badkamer moet licht en van eene goede luchtverversching voorzien wezen. Men plaatse haar bij voorkeur aan de zon­zijde van een gebouw, en liefst zóó , dat men, om haar te bereiken, zich niet behoeft bloot te stellen aan de kille lucht van gangen, portalen en trappen. Er moet gelegenheid zjjn om haar des winters, zonder veel moeite te verwarmen. Zij moet ruim genoeg wezen, om behalve de badkuip eene canapé of een gemakkelijken stoel en eene tafel te bevat-

ten. Ook moet er een schelkoord of eene spreektrompet worden aangebragt, waarvan men gebruik kan maken, als men zich in het bad bevindt.

Zeer fraai maar kostbaar is zulk een bad, als de badkuip van marmer is, hetzij uit dit gesteente gehouwen, hetzij van marmeren platen, die het metselwerk bedekken. Tot zoodanige bekleeding wordt ook veel leisteen en porselein gebruikt. Badkuipen van metaal, bepaaldelijk van stort of zink , verdienen de voorkeur boven die van steen, omdat zij minder warmte opslorpen. Houten kuipen zijn minder in zwang, omdat men ze niet zoo goed kan schoonmaken, en omdat zij spoedig herstelling vereischen.

De vorm der badkuipen is gewoonlijk eirond, maar zóó, dat zij aan het hoofdeneind breeder zijn dan aan het voeteneind, en van boven wijder dan van onder. Zij moeten eene lengte hebben van 1,5, eene breedte in het midden van 0,7 en eene diepte van 0,6 Ned. el. Om het in­klimmen gemakkelijk te maken, doet men de kuip gedeeltelijk of geheel in den vloer in­zinken. In het laatste geval moet men trappen aanbrengen, om er in af te dalen, en ze zóó plaatsen, dat de ruimte der kuip er niet door verminderd wordt.

Om het lastige aandragen van water te vermijden, brengt men het badvertrek in ver­binding met de eene of andere waterbron, zoodat men slechts eene kraan behoeft te ope­nen , om de kuip of kom van koud water te voorzien, terwijl eene andere kraan warm water moet geven. Aan die kranen moeten verlengstukken vastgehecht worden , om het spatten te voorkomen. Ook worden de geleidingsbuizen wel eens zóó aangebragt, dat het water van beneden opwelt. Desgelijks moet er door eene klep of kraan op 'het laagste gedeelte van den eenigzins hellenden bodem gelegenheid bestaan, om het water te laten wegloopen.

Om zich verschillende soorten van stort­baden, zooals straal-, regen- en druipbaden, te verschaffen, gebruikt men den toestel, die in flg. 1 is afgebeeld. In een waterbak (A) bevindt zich slechts ééne klep (a) en door deze komt het vocht in een gesloten bak of trommel, die de verschillende stortbaden van water voorziet. Hier zijn bij b kranen geplaatst, die het door buizen (c) naar de toe­stellen voor stortbaden leiden. Om een water­straal op het ligchaam te laten werken ge­bruikt men de buis of slang d, welke des­gelijks met eene kraan geopend en gesloten kan worden. Voorts heeft men in e en é kranen om de kuip met koud en warm water te vullen, in F een schelkoord en in G een snoer om de klep in a open te trekken.

De vloer van het badvertrek kan met steenen belegd worden, maar een houten vloer is aangenamer, hoewel deze nabij de badkuip van steen dient te zijn wegens de vochtigheid, die er vooral bij stortbaden op neêrvalt. Bevindt zich het stortbad niet boven de badkuip, dan plaatst men op den steenen vloer een tweeden van eenigzins afgeronde latten.

Men bedient zich ook wel van badtoestellen, die op eene kast gelijken, zoodat men ze in eene slaapkamer kan plaatsen. Zulk een is voorgesteld in fig. 2. Hij is door­gaans 3 Ned. el hoog, 1 Ned. el breed en bijna zoo diep. Daarin vindt men ter hoogte van ruim 21/2 Ned. el een waterbak van zink (A) met den toestel voor een stortbad.

De geheele kast is van zink vervaardigd. Op den bodem rust een tweede, gesloten bak, waarin zich het water verzamelt, en in een hoek is eene kleine perspomp aangebragt, waarmede men het water naar boven kan drijven. De halfgeopende deuren beletten het spatten van het water. Vóór de kast wordt

eene uitstekende plaat bevestigd (b), om het vertrek voor vochtigheid te bewaren. Vaak heeft men aan de achterzijde half-cirkelvormige buizen (c c c c c) met gaatjes aange­bragt, waardoor een fijne regen ontstaat. Onze figuur vertoont zoowel de verticale als de horizontale doorsnede.

Eenvoudiger en minder kostbaar zijn de meer algemeen gebruikelijke stortbaden, van welke wij eene voorstelling geven in fig. 3. Zij bestaan uit een bak als bodem (A) die bijna 1 Ned. el in middellijn heeft en een van boven (B). Beide zijn door vier kolom­men ter hoogte van ruim 2 Ned. el verbon­den. Onder den bovenste bak vindt men de inrigting voor het stortbad (C), en eene perspomp (b) dient tot aanvoer van water derwaarts. De geheele toestel is omhuld door eene gordijn van waterdigte stof.

< >