Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Auber

betekenis & definitie

Auber (Daniël Frangois Esprit), een der vermaardste operacomponisten onzer eeuw, werd geboren te Caen op den 29sten Februarij 1784, waar zijne ouders op dat tijdstip vertoefden. Zijn vader, een vermogend kunstkooper te Parijs, bestemde hem voor den handel en zond hem naar Londen op een kantoor.

Hierin had de jongeling weinig behagen, zoodat hij weldra naar Parijs terugkeerde en zich hier bezig hield met muzikale compositiën. Hij schreef eenige kleine stukken, die met bijval werden ontvangen. Hij gevoelde echter het gebrekkige zijner muzikale opleiding, zoodat hij onder de leiding van Cherubini zich oefende in de gronden der muziek.

Eerst verscheen van hem eene mis, en vervolgens wijdde hij zich aan de dramatische kunst. In het jaar 1813 werd zijne eerste opera — “Le séjour militaire” — opgevoerd op het Théatre Feydeau.

Dit stuk viel niet in den smaak van het publiek, en welligt had Auber de gekozene loopbaan verlaten, indien zijne ouders door onderscheidene bankroeten hun geheele vermogen niet hadden zien wegsmelten.

In 1819 gaf hij wederom twee opera's in één bedrijf — “Le testament ,” en “Les billets doux”— voor de Opera comique.

Ook deze werken bragten hem geen roem, en eerst de opera “La bergère chatelaine ” waarbij hij in den trant van Rossini gewerkt had, begon bijval te vinden. Nu schreef hij de opera’s “Emma,” “Leocadie,” “Leicester” enz., die zeer geprezen werden, maar de grenzen van Frankrijk niet overschreden.

Eerst later werd hij door andere werken buiten ’s lands bekend, — vooral toen hij in 1828 met zijn meesterstuk “La muette de Portici” optrad. Daarna werd zijn “Fra Diavolo” de geliefkoosde opera van het publiek. Met die beide opera's bereikte hij het toppunt van zijn roem, want zijne talrijke opera’s, die later volgden, staan op lageren trap. In de muziek van Auber openbaart zich de nationaliteit van den componist.

Zij is pikant, levendig, geestig en coquet en zoekt in de eerste plaats haren maker en anderen te behagen. Vruchteloos zoekt men diepte beneden: die blinkende oppervlakte, en de muze van Auber is geenszins eene gestrenge godin. De componist weet echter het leven als het ware op heeter daad te betrappen, en hij beweegt zich liever in de sierlijke salon, dan te midden der romantische idealen. Vooral over de “Muette” ligt een onbeschrijfelijke gloed, aan het verborgen vuur der omwenteling ontleend, om op zijne beurt, de brandstoffen der revolutie in laaije vlammen te doen uitslaan.

Auber werd in 1829 lid der Academie van Schoone Kunsten, en nadat hij eenigen tijd directeur was geweest der koninklijke kapél, ontving hij erin 1842, na den dood van Cherubini, de benoeming tot directeur van het Conservatoire der muziek te Parijs, en in 1853 die tot keizerlijken kapélmeester.

< >