Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Handel

betekenis & definitie

Handel. Onder handel verstaat men de ruiling van goederen tegen geld. Ruil in engeren zin is de verwisseling van product tegen product. De begeerte en de behoefte om te ruilen liggen in des menschen natuur; hij kan even goed het nut waardéren, dat er te trekken valt van voorwerpen, die in 't bezit van anderen zijn, als hij de waarde er van kan schatten, en begrijpen, dat aan dien ander gelijke waarde afgestaan moet worden, om hem tot vrijwillige overgave van dat voorwerp te bewegen. Bij de menigvuldigheid der menschelijke behoeften, wier vermeerdering eindeloos is, wordt het steeds minder mogelijk, dat ieder voor zich de zaken produceert, die hij tot de bevrediging dier behoeften noodig heeft, en door de groote verscheidenheid van de menschelijke eigenschappen en door ’t verschil in voorwaarden, waaronder geproduceerd kan worden, ontstaan ruil en handel van zelf.

Zonder ruil zou ieder al ’t noodige voor zich zelf moeten vervaardigen: zelfs de meest onbeschaafde volkstammen hebben in dergelijk bestaan geen genoegen gevonden. In tijdsorde volgt de handel onmiddellijk op den akkerbouw als een der krachtigste elementen tot beschaving. De ruil van goederen tegen geld treedt weldra voor die van goederen tegen goederen in de plaats; dat is een belangrijke stap voorwaarts op de baan van ontwikkeling; want geld, als tusschenbeidenkomend ruilmiddel, geeft zijn bezitter aanspraak op zeker bedrag van elk waarde vertegenwoordigend artikel; men heeft het genoemd het embryo van elk ander maatschappelijk goed. De ruil wordt nu vollediger en doelmatiger: 't geld verschaft aan den bezitter ten allen tijde de gelegenheid en mogelijkheid om zich aan te schaffen, wat ter bevrediging zijner behoeften noodig is; hij wordt in zijn verlangen niet beperkt door het aanbod van iemand, dien hij toevallig ontmoet met een overvloed van goederen, die hij misschien op dat oogenblik niet begeert.

In den handel door middel van geld ligt derhalve, zooals wel beweerd is, niets schadelijks, niets onnatuurlijks. Handel veronderstelt over en weer geven van eene gelijke waarde aan producten; geld zelf is ook een product, een maatschappelijk goed. Beide partijen trachten bij die ruiling voordeel te doen, en doen het ook, al ruilen zij gelijke waarden. Over en weêr heeft de een grooter behoefte aan ’t product van den ander, dan aan zijn eigen; dit heeft hij juist óver. Bevoordeeling van den een boven den ander, bedrog, aan de ééne of aan weêrszijden gepleegd, behoeft niet verondersteld te worden en heeft in het gewoon handelsverkeer dan ook zelden plaats. De handel berust in werkelijkheid slechts hierop, dat bepaalde personen zich een voorraad van zekere goederen aanschaffen, die zij met meer kennis dan anderen beter kunnen uitkiezen, en die ze door den grooten inslag tegelijk goedkooper koopen, om ze later in kleinere hoeveelheden naar de behoeften der koopers tegen geld af te staan.

De verbruiker zou de zaken uit de eerste hand óf in ’t geheel niet magtig kunnen worden, óf denzelfden prijs moeten besteden — zelfs soms véél hoogeren — dan thans. De verdeeling van den arbeid riep den handel in het leven. Hij brengt de goederen van de plaats van productie, naar die der consumptie: van den overvloed voorziet hij in de behoefte; hij is tusschenpersoon tusschen producenten en consumenten. De dienst, aan beide partijen bewezen, bestaat daarin, dat hij haar de moeite, kosten en gevaren van het overbrengen en bewaren bespaart. Voor dat dienstbewijs geniet hij als ondernemer zijn loon, de winst.

Bij de volken der Oudheid, nog niet zoozeer bij de Ionische en Attische stammen der Grieken, als bij de Romeinen, was de handel weinig in achting; grootendeels werd dit bedrijf, als eenen vrijen man onwaardig, aan de slaven overgelaten. Bij de Germanen stond hij ook al niet veel hooger aangeschreven; in ieder geval pastte den edelen meer het voeren der wapenen, en bovendien werd de handelswinst volgens de eerste denkbeelden der Christelijke Kerk aangezien voor ongeoorloofden woeker, die slechts oogluikend toegelaten, niet in de hand gewerkt mogt worden. Niettemin ontwikkelde zich tijdens het verval van het Romeinsche rijk reeds een vrij levendig handelsverkeer met de provinciën en met de Germaansche stammen, die met dat rijk in aanraking kwamen. Bereids ten tijde van Karel de Groote waren er op verscheidene plaatsen geregelde markten gevestigd. Kort daarna verhieven de Noord-Italiaansche Republieken zich door eenen uitgebreiden handel tot een zeer hoogen bloei, en na hare ontwikkeling nam Engeland — alsmede Nederland — weldra over een groot deel der beschaafde wereld door zijnen handel eene eerste plaats in onder de magtige en welvarende Staten van Europa.

Nog heden ten dage worden er bedenkingen van onderscheiden aard tegen den handel ingebragt, die we ter weerlegging hier even zullen aanstippen. Om niet te spreken van hen, die in den handel niets anders zien dan onverdiend geluk, gelijkstaande met de voordeelen uit loterij, spel of weddingschap, of van hen, die de winst beschouwen als ontstaan uit overbevoordeeling aan de eene zijde en door bedrog berokkend nadeel aan de andere zijde, noemen we slechts hen, die in den handel eene begunstiging meenen te ontdekken van de materialistische rigting van onzen tijd, en hen, die, bezield met eene soort van feodalen geest, met leede oogen zijne ontwikkeling gadeslaan, omdat de middenstanden, de flinke burgerij, daardoor tot welvaart en dus tot aanzien en magt in maatschappij en Staat geraken. Ernstige bestrijding zijn dergelijke verwijten, mag men wel zeggen, niet waard: zij kunnen alléén komen uit den mond van hen, die zich vijanden toonen van allen vooruitgang, van alle ontwikkeling en beschaving, of van hen, die niet het minste begrip hebben van de voortbrenging en verdeeling der maatschappelijke goederen en van bestaan en welvaart van een volk. Meer gewigt mag er worden gehecht aan de redenering van hen, die op wetenschappelijke gronden pogen aan te toonen, dat de handel — hoe noodzakelijk op zich zelven — den maatschappelijken rijkdom niet vermeerdert, omdat zijn werk improductief is. Eene secte van staathuishoudkundigen, de physiocraten, voerde deze bewering: Alléén de landbouw brengt voort: deze onttrekt de stoffen aan den grond, waarmede de totaalsom der nuttige goederen wordt vergroot: de fabrieknijverheid vervormt die stoffen, — de handel verplaatst ze. Dat verplaatsen is geen vermeerderen. — Juister is het in elk geval, om in plaats van den landbouw de zoogenaamde verzamelingsnijverheid te zetten — mijnontginning, jagt, visscherij, enz. daaronder begrepen —; maar bovendien gaat de geheele redenéring mank, omdat er een geheel verkeerd begrip aan „voortbrengen” wordt verbonden. Voortbrengen is geen stof scheppen, uit het niet halen: ook niet, voorwerpen maken. Voortbrengen is door arbeid, gesteund door kapitaal, met behulp en medewerking van de natuur nieuwe nuttige eigenschappen geven aan de reeds bestaande stof, waardoor deze te beter in ’s menschen behoeften kan voorzien.

De stof krijgt daardoor waarde: bij elke productieve bearbeiding méér waarde. Voortbrengen is dus waarde vermeerderen. Maar doet de handel dit nu niet? Is handel geene productieve bearbeiding, die waarde vermeerdert? Na de uiteenzetting van het ware begrip „voortbrengen” valt het tegendeel gemakkelijk op te merken. De handel verplaatst de voorwerpen, brengt ze ter plaatse van de consumtie, onder het bereik van den verbruiker. Heeft deze iets aan de zaak, zoolang zij blijft in handen van den producent, en heeft deze zelf er wat aan, zoodra zijne eigene behoefte aan dat product vervuld is, zoo niet een ander het overvloedige hem afneemt tegen overgave van de voortbrengselen van zijnen arbeid, die hem weder ten goede komen? Is die arbeid van dat verplaatsen, met al de daaraan verbonden moeiten, gevaren en kosten, geen productieve arbeid? Betaalt de verbruiker niet gaarne iets, dikwijls veel, om de producten van de uiterste einden der aarde onmiddellijk in zijne nabijheid te krijgen, om zich daarvan ten allen tijde zooveel en zoo weinig tegelijk te kunnen aanschaffen, als hij verkiest? Niemand zal het tegendeel kunnen volhouden, en de dagelijks om ons heen voorvallende feiten logenstraffen op allerlei wijze zulk eene ontkenning. Zonder landbouw-, fabriekhandwerks- en verzamelnijverheid geen handel; want om producten te kunnen vervoeren, moeten er producten zijn, meer dan benoodigd om te voorzien in de behoeften van het individu of van de verzameling van individuen, het volk.

Maar ook zonder handel geen landbouw en nijverheid. Wat heeft de producent voor voordeel uit zijnen overvloed, wanneer voor het overvloedige geen uitweg is naar begeerige verbruikers? Waar geene gelegenheid tot afzet is, bestaat ook geen prikkel tot meerdere voortbrenging; en omgekeerd dringt elk nieuw débouché tot krachtiger inspanning, tot ruimer vorming en belegging van kapitaal, tot ernstiger nadenken om door beter gebruik van den factor natuur de productiekosten te verminderen, de productie zelve uit te breiden, ’t Verder gevolg van den handel, even bevorderlijk voor de productie en de welvaart, van ’t algemeen, is eene meer volledige en doelmatige verdeeling van den arbeid en eene gelijkmatige verspreiding van de producten der geheele wereld zelfs onder de verst uit elkander wonende volkeren. Elke uitbreiding van den handel werkt tot die doeleinden mede: elke nieuwe handelsweg of nieuw aangeknoopte handelsbetrekking draagt tot vermeerdering der productie bij, en is derhalve eene nieuwe bron van welvaart. Elke tak der handelsnijverheid heeft daaraan gelijk deel: de een produceert, even goed als de ander. In geen enkel opzigt is de een hierom hoven den ander te stellen, of verdient hij bijzondere aanmoediging of bescherming.

Men late den handel vrij in zijne bewegingen, ook in het gebruik der verschillende tusschenpersonen als commissionair, makelaar, expediteur, bankier, kassier, enz.— wier dienst hij meent, en door het gebruik en de betaling dier dienst bewijst noodig te hebben: dan mag en moet van elk handelsbedrijf, zoowel van den groothandelaar-speculant als van den geringsten uitventer gezegd worden, dat hij nuttig is, dat hij productieven arbeid verrigt. De handel oefent bovendien eene kolossaal beschavende kracht uit. Niet slechts bestaat deze hierin, dat minder beschaafde volken in aanraking komen met volkeren op hooger trap van cultuur staande, die deze ontwikkeling aan hunne minderen mededeelen —, dat doet de oorlog ook. Maar de oorlog verdelgt ook vaak de zwakkeren, die voor de sterkeren moeten wijken: de handel verheft ze, helpt ze vooruit, brengt hunne tot dusver aan het verkeer onthouden producten onder 't bereik van de daarnaar begeerig uitziende, ver verwijderde verbruikers, om hen te verrijken met de voortbrengselen, die de meer gevorderde nijverheid daar voor hen ten beste heeft.

Ook het beschaafde volk wordt door die aanraking met anderen, door den handel, ontwikkeld. De handel onderstelt reeds zekere mate van beschaving, en verhoogt die tevens. Een welgeordend staatsbestuur met flinke wetten en eene zuivere regtsspraak zijn onmisbaar bij een handeldrijvend volk: de staatsbemoeijing tot het aanleggen van middelen van verkeer — wegen, vaarten, havens enz. — en van gedachtenwisseling wordt voor den bloei van het handelsverkeer geëischt; zekerheid, veiligheid leggen den grondslag voor de toepassing der tallooze vormen van crediet, die de handel noodig heeft; eerlijkheid, goede trouw en verzachting van zeden zijn even zoovele voorwaarden voor het aanknoopen en vastleggen van de tallooze banden, waarmede handeldrijvende natiën onderling aan elkander gehecht zjjn. — De uitvinding van den stoom heeft aan de vlugt van den handel een verbazenden omvang bezorgd, maar omgekeerd heeft ook de handel tot menige toepassing van den stoom op ’t vervoer te water en te lande aanleiding gegeven, en op menige verbetering bedacht doen zijn. De handel bevordert de werken des vredes: elke aanraking van zijne zijde brengt voorspoed, schept gelijkheid van belangen, bevordert de verspreiding van beschaving en verlichting. De menigvuldige banden van wederkeerige toegenegenheid en welbegrepen eigenbelang maken meer en meer de gruwelen van den oorlog onmogelijk. De nog in de vorige eeuw veelvuldig voorkomende handelsoorlogen ontsproten veeleer uit nationalen trots, misplaatste eerzucht en slecht begrepen eigenbelang, dan uit de overweging van de juiste waarneming van wel ingeziene handelsbelangen. Aanknooping van meer intieme en veelvuldige verkeersbanden waren er dikwijls onwillekeurig het gevolg van.

Er bestaat eene gansche reeks van indeelingen van het handelsbedrijf, naargelang van de soort van zaken en de wijze, waarop deze gedreven worden. Zoo spreekt men van groot- en klein(détail) handel, kramerij, van invoer(import), en uitvoer(export)handel, van eigen-, tusschen-, commissie-, expeditie-, goederen-, geld-, en wisselhandel, actieven-, passieven-, binnen- en buitenlandschen handel, speculatiën- en effectenhandel, en welligt nog van meer soorten. Die indeelingen hebben noch uit een wetenschappelijk, noch uit een practisch oogpunt groote waarde. De soorten loopen ligt in elkaar; wie op de eene plaats groothandelaar is, zou vaak op eene andere in ’t gild der kleinhandelaren gerangschikt worden. De kleinhandelaar voert dikwijls soortgelijke operatiën uit, als de groothandelaar, en omgekeerd. Het is daarom geheel verkeerd, om door instellingen of wetten den omvang van eenig bedrijf te beperken, ten einde eene zekere classificatie in stand te houden. In- en uitvoerhandel gaan gewoonlijk gepaard; hij, die in het eene land invoert, voert de goederen van het andere uit. Het doet er niet toe, of men invoert voor de consumptie, voor de fabricatie, of voor de verzending naar andere streken (doorvoer-expeditiehandel).

Evenmin laat zich eene scherpe grens trekken tusschen handel en speculatie. In elk geval is het verkeerd, te meenen, dat speculatiehandel slechts in effecten en andere fondsen gedreven wordt. Eigenlijk gezegde goederen of waren zijn er even goed het voorwerp van. De importeur betrekt zeer dikwijls goederen, waarvoor hij nog geene gelegenheid tot afzet heeft, of zelfs nog geene opdragt van een handelaar in dat artikel vermoedt. Hij koopt b. v. de goederen in, alléén om de conjunctuur, om eene buitengewone winst te behalen. Eene conjunctuur noemt men onder kooplieden een toevalligen zamenloop van omstandigheden, die een bepaald gunstigen of ongunstigen toestand voor eene onderneming vormen.

Zijne berekening baseert hij op de prijsnotéringen van andere plaatsen, op verwachte vermeerdering of vermindering van productie en consumptie, op voorraad of gebrek op de plaats van in- of uitvoer. De speculatiehandel is er voortdurend op uit, om nieuwe bronnen van aanvoer en gelegenheid tot afzet uit te vorschen en zich ten nutte te maken; bovendien brengt bij regelmaat in de prijzen, zonder het daarom in den regel in de magt te hebben, om de markt te dwingen, omdat er te veel verschillende belangen en drijfveêren tegelijk in het spel zijn, dan dat kunstmatige manoeuvres van een of van enkelen, althans op den duur, een aanzienlijken invloed op den prijs van eenig artikel kunnen hebben. De invoer heeft dikwijls zelfs in ’t geheel niet voor eigen rekening plaats, maar op speculatie van anderen, die hunne waren dan bij den importeur — dan commissionair — consignéren, om ze door hem ter zijner woonplaats of elders te laten verkoopen, ’t zij op vooraf vastgestelde prjjzen en voorwaarden, of zonder zulke bedingen. Dat is: commissie- of consignatiehandel; vandaar committéren, consignéren. In- en uitvoerders koopen ook vaak in vóórkoop van landbouwers en fabriekanten; dat is, zij koopen den oogst of het fabriekaat, vóór dat zij klaar zijn, en geven daarop voorschotten — avances — tot groot voordeel van de producenten, wier bedrijf kapitaal daardoor vermeerderd wordt.

Om zich goed op de hoogte te houden van de beste gelegenheden tot in- en verkoop, vervoer en van alle omstandigheden, die op het wélslagen der ondernemingen van invloed kunnen zijn, houden de voorname handelshuizen hunne vaste agenten op de plaatsen, waarmede zij in betrekking wen-schen te blijven, of vestigen aldaar filiaal-instellingen, die de belangen van het huis voortdurend behartigen. Vooral Engeland, Bremen en Hamburg geven in deze opzigten doorslaande blijken van grooten ondernemingsgeest. Aan ons land wordt met regt verweten, dat het hierin bij die natiën verre ten achter is gebleven, en daardoor voor onzen handel groote voordeelen verloren heeft laten gaan. Alleen bij den kusthandel, b. v. in China en op de rivieren in Zuid-Amerika is het nog gebruikelijk, om den handel te laten drijven door supercargo's, dat zijn personen, die de lading — carga — aan boord van het schip vergezellen, om ter plaatse van den verkoop in ’t belang van den eigenaar handelend op te treden.

De onderscheiding van buitenlandschen en binnenlandschen handel heeft ook geene groote waarde. De buitenlandsche omvat natuurlijk den in- en uitvoerhandel; vroeger werd hij van veel grooter beteekenis geacht, dan de binnenlandsche, en op grond daarvan ten nadeele van dezen ten onregte beschermd en bevoordeeld. Het is niet gemakkelijk na te gaan, welken omvang de binnenlandsche handel heeft, omdat statistieke opgaven hieromtrent veel moeijelijker te verkrijgen zijn, dan van den in- en uitvoerhandel; toch mag men ligt aannemen, dat de som van arbeid en kapitaal, door den binnenhandel in beslag genomen, veel grooter is, dan die voor den buitenhandel gevorderd wordt, omdat gene de geheele dagelijksche, geregelde consumptie van een land moet voeden. Actieven handel bedrijven de inwoners van een land met eigen waren naar ’t buitenland, of met vreemde naar ’t binnenland; de passieve wordt grootendeels door vreemde kapitalen gevoed. Zeer verwant met deze begrippen zijn die van eigen-, in tegenstelling met commissiehandel. De ééne tak van handel is voor de volkswelvaart niet belangrijker of voordeeliger, dan de andere; geen enkele behoeft boven den ander te worden begunstigd of aangemoedigd. Ten onregte vond het mercantiel stelsel alleen heil in den uitvoerhandel en beschouwde het den invoer als eene ramp; evenmin kan men zich vóór den actieven tegen den passieven handel verklaren, als men den binnenhandel voor meer winstgevend mag houden, dan den buitenhandel.

Nutteloos is evenzeer de twist wat voordeeliger is: in-, door- of uitvoerhandel. Late men den handel slechts vrij in zijne bewegingen, dan zal van zelven en natuurlijk zich die tak ontwikkelen, die onder de bestaande voorwaarden de meeste voordeelen afwerpt. — Een dergeijjk antwoord past op de vraag, of het goed zij, dan niet, dat de handel vele en velerlei tusschenpersonen gebruike? Waar de verdeeling van arbeid hun een eigen werkkring aanwijst, zijn ze nuttig; waar de behoefte aan hunne diensten zich niet doet gevoelen, worden ze niet gevraagd, en zullen ze die niet aanbieden. Men belette hen niet, men dringe hen ook niet op. De kwestie, of een volk zich door de eigenaardige rigting van zijn handel verrijkt of verarmt, is geene kwestie meer. Bepaald ongerijmd is de bewering, dat de winst van één volk slechts verkregen kan worden tegen evenzooveel verlies bij een ander.

Bij de ruiling van voortbrengselen winnen beiden. — We zagen, dat er tusschen speculatie en eigenlijken handel geen wezenlijk onderscheid bestaat. De speculant voorziet, evenals elk handelaar, toekomstige behoefte en toekomstigen overvloed. Hij bewaart in tijden van groot aanbod, en doet van de hand in tijden van schaarschte. Zijne voorzorg voorkomt overmatige daling en rijzing van de prijzen, en bewaart de maatschappij voor totaal gebrek. In plaats van verachting verdient hij daarvoor allen lof.

Ligt evenwel kan speculatie ontaarden in windhandel: windhandel is slechts spel en weddingschap. Die speculatie let niet op de ware verhouding tusschen vraag en aanbod, behoefte en voorraad, maar speelt op geheel onzekere kansen, daarbij rekenende op de opzettelijk verdwaasde meeningen en hartstogten van het groote publiek, dat in den regel geheel buiten de handelszaken staat. Een hoofdkenmerk van dezen handel is, dat men verkoopt wat men niet wil — zelfs vaak niet kan leveren, en koopt wat men niet wenscht te ontvangen. Die soort van ondernemingen worden gesloten met de uitdrukkelijke of stilzwijgende voorwaarde, dat levering en betaling niet zullen plaats hebben, maar dat slechts het verschil in prijs tusschen den tijd der handeling en dien der afdoening tusschen partijen zal worden verrekend (Differenzgeschäfte). Toch is daarom elke koop met levering en betaling op tijd — op termijn — nog geen windhandel. Artikelen, waarvan ’t gebruik aanzienlijk en geregeld, maar waarvan de productie onzeker en wisselvallig is, zijn ’t meest geschikt voor den windhandel. Granen, oliezaden, druiven, rogge op de beurs te Berlijn, koolzaad en olie op die te Amsterdam, voorloop te Beziers, walvischbaarden, traan en ansjovis leveren de meestbekende voorbeelden.

Nog bedenkelijker is het verderfelijke spel, dat in staatsschuldbrieven, aandeelen in nijverheidsondernemingen, in één woord, in effecten, gedreven wordt. Dergelijke handel vereischt weinig kapitaal en geringe kennis; weshalve vele particulieren daaraan zeer ijverig deel nemen. Wél is de ware verhouding tusschen vraag en aanbod van kapitaal moeijelijk te kennen, maar deze moeijelijkheid schrikt de menigte niet af; de voorspiegeling van gemakkelijke en groote winsten trekt haar te sterk aan. Toch verdient de effectenhandel geen onbepaald ongunstig oordeel. Hij bevordert zeer de omzetting der kapitalen, dat is zijn voordeel; daarom alléén is hij in de beschaafde maatschappij zoo goed als onmisbaar. De kooper van eene obligatie is hij, die kapitaal over heeft: hij treedt als schuldeischer in plaats van den verkooper, die door den verkoop toont, dat hij behoefte heeft aan kapitaal. Dit geldt althans van den solieden effectenhandel. Een uitgebreide effectenhandel vestigt eene groote kapitaalmarkt; en omzetting van kapitalen is het krachtigste middel, om ze zooveel mogelijk vruchtbaar te maken.

Eene dagelijksche gelegenheid, om kapitaal te beleggen en los te maken, is voor den handel eene levensbehoefte. De speculatie zorgt ook hier, dat in tijden van crisis het in schuldbrieven aangelegde kapitaal niet alle waarde verliest. Daartegenover staan groote nadeelen van dien handel, waar de eischen van soliditeit worden verwaarloosd. Om niet te spreken van het kapitaal en de vele arbeidskrachten, die aan anderen productieven arbeid worden onttrokken, is nog ’t grootste verwijt, dat aan hem gerigt kan worden, dat hij de energie, den arbeidslust verstompt, de ligtzinnigheid aankweekt, snelle omwisselingen in de vermogens bevordert, enkelen onregtvaardig bevoordeelt en een tal van ongelukkige slagtoffers maakt, die te laat hun blinden hartstogt naar rijkdom met het verlies van hunne kapitaaltjes bejammeren. — De waarde van aandeelen in nijverheidsondememingen — aanleggen van spoorwegen, enz. — hangt af van de soliditeit dier ondernemingen, dat is, van het bedrag der rente, die zij kunnen opleveren. De berekening dier vermoedelijke opbrengst is vaak zeer moeijelijk en afhankelijk van veelomvattende plaatselijke en technische kennis. Het publiek bezit die mate van wetenschap niet, en kan zich die meestal ook in ’t geheel niet verschaffen; bij aankoop van dergelijke aandeelen gaat het te rade met de mate van vertrouwen, die de mannen verdienen, welke zich aan het hoofd der zaak stellen, of door hunne aanbeveling het welslagen der onderneming helpen bevorderen. Laakbaar en soms strafbaar is dus de handelwijze van hen, die ondernemingen op het papier scheppen, waarvan zij de verdere verwezenlijking nooit bedoelen, die de actiën tegen hoogen koers aan de markt brengen — die de eerste paar jaren prompt rente — hooge rente zelfs — uitbetalen, om koopers te lokken, den koers naar boven te drijven en zoo eenen tijdelijken windhandel in ’t leven te roepen: — om vervolgens langzamerhand de rentebetaling te staken en zich geheel onregtmatig te verrijken met het geld van hen, die ter goeder trouw aandeelhouders in eene winstgevende zaak meenden te worden. De listige bedrevenheid van de Amerikaansche spoorwegontwerpers heeft ook hier in ons land menig burgerman eene harde les voor zijne ligtgeloovigheid doen geven. — Bij den windhandel in staatsschuldbrieven loopt de speculant geheel soortgelijke gevaren.

De koers wordt door vele oorzaken bepaald: de werking van de assurantiepremie is hier zeer groot (zie Interest). Feiten in het politiek leven der volken doen op de zoo gevoelige beurs dezer papieren snel en krachtig hunnen invloed gevoelen. De snelle wisselingen lokken tot speculatie uit; de berekening van verschillende kansen heeft hier een ruim veld. Het spel prikkelt de ambitie der menigte; de belegging in zulke stukken kost geen hoofdbreken. Een ieder koestert meer of minder den wensch om zonder moeite rijk te worden. De ligtgeloovigheid wordt op dit terrein zoodanig geëxploiteerd, dat aan de Amsterdamsche beurs obligatiën verkocht, geleverd en betaald zijn ten laste van eene Zuid-Amerikaansche Republiek, Poyais gedoopt, die in werkelijkheid nooit bestaan heeft (zie verder Staatsschuld).

De geldhandel is in handen van banken, bankiers, en bij ons van kassiers. Zij koopen en verkoopen vreemde munten, edele metalen, wissels, ook vaak effecten en ander handelspapier. In het internationaal verkeer heeft ook dit handelsbedrijf zijn groot nut: zijne dienst is den handelaar in goederen even onmisbaar, als die van den makelaar, den commissionair, den verzekeraar, den cargadoor en zoovelen meer. De wetgeving stempelt hen en vele anderen, die hulpbedrijven voor den handel uitoefenen, ook tot kooplieden: te zamen met dezen vormen zij den handelsstand.

Eene handelstad is eene plaats, waar zich de handel als ’t ware een centraalpunt tot uitoefening van zijn bedrijf gekozen heeft. Zij vormt door gunstige ligging vaak een kruispunt der wegen van verkeer, en moet door instellingen en werken trachten den handel te gerieven, om haar standpunt te behouden. — De handelsman is de principaal van zijn huis, ’t zij hij alleen of in firma de zaak ophoudt; — ook vaak, doch onder onze wetgeving niet zonder gevaar, voert een alléénhandelend persoon eene firma —; op zijn kantoor heeft hij zijn boekhouder en verder hulppersoneel; zijne boeken, mits volgens de wet gehouden, hebben bewijskracht ten aanzien der daarin geboekte feiten (zie Koopmansboeken, Bewijs).