Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Ashanti

betekenis & definitie

Ashanti is de naam van een magtig Afrikaansch volk in Guinéa, welks gebied zich uitstrekt van den Atlantischen oceaan tot Zamma en Kong in het noorden, voorts van Axim in het westen tot aan Beneden-Volta in het oosten, terwijl het met de gewesten Juta" en Daghoemba nog verder in het binnenland doordringt dan Opper-Volta en aan het land der Fanti grenst, waarvan het door de rivier Pra en door een breed woud gescheiden is. Binnen gemelde grenzen vindt men slechts een klein gedeelte, dat onafhankelijk is, namelijk een kustgewest, door Fanti bewoond en onder bescherming van Groot-Brittanje.

De bevolking van het rijk der Ashantijnen, die eene oppervlakte bewoont van 9- of 10000 geogr. mijlen, bedraagt omstreeks 4 millioen zielen. De grond bestaat er meerendeels uit eene zavelachtige klei. Aan de lage, zandige of moerassige kust is het zeer heet en voor den Européaan hoogst ongezond; maar de grond rijst naar het binnenland trapsgewijs hooger, en hierdoor wordt het klimaat aangenamer. Tweemaals ’s jaars heerseht er de regentijd; daartusschen liggen de beide zomers, en het ge- heele jaar door heeft men er onweders. Van het Konggebergte vloeijen vele beken naar zee en vormen er haffen of zoetwatermeren aan de kust. Het binnenland is er, tengevolge eener milde besproeijing, zeer vruchtbaar. De belangrijkste boomen zijn er eenige soorten van palmboomen en gomboomen, benevens 2 soorten van katoenboomen, wier voortbrengsel wegens de korte vezels minder tot draden dan tot het vullen van matrassen geschikt is. Daarenboven wordt de gewone katoen- heester regelmatig verbouwd en de opbrengst tot het spinnen van draden gebruikt. Men heeft er eetbare vruchten van den citroenen oranjeboom, van den banaan, van den wilden wijnstok en van den wilden vijgeboom; ook vindt men er suikerriet, ananassen en onderscheidene soorten van meloenen. Het voornaamste voedsel verschaft er de yamswortel. Tevens verbouwt men er rijst en kalebassen. — Het dierenrijk telt er vele geslachten en soorten. Men heeft er leeuwen panters, hyena’s, herten, reeën, olifanten, rhinocerossen, apen, papegaaijen, duiven, arenden, gieren, nijlpaarden, krokodillen, talrijke visschen en slangen, waaronder zich de boa constrictor bevindt, die 8 meters lang wordt. Men maakt er jagt op olifanten om het ivoor; kameelen komen er somtijds met Moorsche kooplieden, en paarden zijn er nagenoeg onbekend. De runderen zijn er klein , maar de schapen zeer groot.

De Ashantijnen zijn zeer ervaren in sommige handwerken, vooral in het weven van tapijten en in het bewerken van goud. Hun land is het eenige goudland in Guinéa, en goud is bij hen als geld in omloop, terwijl bij hunne naburen kauri’s of kleine schelpen en zout als ruilmiddels gebruikt worden. Het huisraad van weelde bestaat er uit goud, en het overige is van koper vervaardigd. Men haalt het goud doorgaans door wasschen uit den kleigrond der rivieren, schoon men er in het gebergte ook bezig is met de ontginning van goudbevattende kwartsgangen. Dat werk wordt door slaven verrigt, weshalve men te regt dengene voor den rijkste houdt, die over het grootste getal slaven kan beschikken. Hierdoor ontstaat er eene zekere weelde, die men in een Negerland niet zoeken zou. Engelsche reizigers maken melding van gastmalen bij aanzienlijke Ashantijnen, waar zij op kostbare tapijten waren gezeten, en waar hun eene smakelijke soep in gouden eetgereedsehap werd voorgediend. De huizen der behoeftigen bestaan uit bamboesriet en zijn met palmbladen gedekt, zoodat zij een bevallig voorkomen hebben. — De hoofdstad des rijks, tevens verblijfplaats van den Koning, is Koemasi, dat op eene granietrots in een moeras is gebouwd en 70000 inwoners telt. Daar vindt men twee paleizen, in Européschen stijl gebouwd — één voor den Koning en één voor vreemdelingen. Bij plegtige gelegenheden worden er de schedels der verslagene vijanden ten toon gesteld.

Het staatsbestuur van Ashanti is monarchaalaristocratisch, daar de Koning omgeven is door eene soort van Rijksraad, uit de aanzienlijksten bestaande. Zonder dien Raad wordt in oorlog en vrede niets belangrijks vastgesteld. De leden van dien Raad genieten een deel der belastingen en hebben meermalen een koning van den troon beroofd. Vier van hen, uit de magtigste familiën gesproten, staan den vorst altijd ter zijde en hebben de medeonderteekening der overeenkomsten en verdragen. — Ashanti is eigenlijk een zamenstel van verschillende staten, van welke onderscheidene eigene vorsten hebben, terwijl zij den Koning te Koemasi als opperleenheer erkennen en hem cijns- en dienstpligtig zijn. Intusschen heeft de Koning de magt, om hen van ’t leven te berooven of hen van hunne rijkdommen te ontlasten. Hij is van regtswege erfgenaam van al zijne onderdanen, namelijk van hun goud, terwijl de slaven, de landen en het vee het eigendom blijven van de bloedverwanten. Hij heeft eigene goudwasscherijen en goudgraverijen; groote klompen goud moeten aan hem worden afgeleverd, en hij is tevens eigenaar van het stofgoud, dat op de markt te Koemasi verloren gaat, — eene hoeveelheid, die op 50 kilo’s ’s jaars wordt geschat. Hij heeft 3333 vrouwen, en dit aantal wordt — omdat het een geheimzinnig en veelbeteekenend cijfer is — steeds voltallig gehouden. Eén van deze is koningin. Niet de zoon, maar de broeders- of zusterszoon des konings is troonopvolger.

De eigenlijke Ashantijnen vormen een moedig en krachtig volk, waaraan zich zelfs de Mohammedaansche bevolking van Kong, Juta en Daghoemba onderworpen heeft. Zij zijn zeer gesteld op schitterende versierselen en spreiden bij het vieren der feesten steeds hun rijkdom ten toon. In den omgang zijn zij beleefd en mild, maar in de behandeling van staatsaangelegenheden aanmatigend en trotsch. De kinderen worden er zorgvuldig opgevoed en de slaven in het algemeen goed behandeld. Zieken, zwakken en gebrekkigen staan onder de bescherming des Konings en zijn paleis te Koemasi is een gesticht voor hulpelooze kinderen. De oorlog is voor de Ashantijnen een eervol bedrijf, en zij trekken gedurig op tegen de volken van het binnenland, welke niet tegen hen zijn opgewassen. De oorlogen zijn doorgaans verschrikkelijk. Wanneer er geene behoefte is aan slaven, dan worden alle gevangenen om het leven gebragt en zelfs de aanzienlijken niet gespaard. De schedels van deze plaatst men in de koninklijke verzameling. De wetten kosten er dikwijls nog meer bloed dan de oorlogen. Zij zijn geweldig gestreng, en zelfs de geringste overtredingen worden er met den dood gestraft. De veroordeelden brengt men naar Koemasi, om hier bij groote feesten hun vonnis te ondergaan. Ook de offeranden vorderen er op zulke dagen talrijke menschenlevens. Een koning van Ashanti deed eens bij het overlijden zijner moeder 3000 krijgsgevangenen ombrengen, en dit wordt in geringere mate nagevolgd door de aanzienlijken en door de gemeenten des Rijks.

De godsdienst der Ashantijnen is Fetisjismus of de aanbidding van allerlei voorwerpen. Wèl huldigen zij een hoogste wezen, dat in den hemel troont, maar zij gelooven tevens aan booze geesten, die zich in de gedaante van krokodillen, slangen, panters enz. vertoonen, en in het onschadelijk maken dier gevaarlijke magten is vooral de taak hunner priesters gelegen. Welligt hebben zij ook een en ander van de Mohammedanen overgenomen. Op hunne feesten wordt veel werk gemaakt van zang en muziek. Hunne voornaamste muziekinstrumenten zijn trommen, hoorns van uitgeholde olifantstanden, gongs en kalabassen, waarin zich steentjes bevinden. Bij plegtige gelegenheden wordt de trom des Konings geroerd, die omhangen is met schedels van vermoorde vorsten. Daarbij bevindt zich ook de schedel van den Engelschen generaal M'Carthy, die in 1824 door de Ashantijnen gevangen genomen en onthoofd werd. — De dichtkunst staat in Ashanti en Dahomey op lagen trap; zij bepaalt zich tot voor de vuist gemaakte verzen , die in het geheugen zijn blijven hangen, omdat bij die beide volken geen letterschrift bestaat.

Als stichter des rijks beschouwt men een opperhoofd, Sai-Toeroe genaamd, die in de 18de eeuw met eenige stammen uit het binnenland de plek veroverde, waar hij vervolgens de stad Koemasi deed verrijzen. In den aanvang der 19de eeuw voerden de Ashantijnen oorlog met de Fanti, een vreedzaam en welvarend volk, dat met de Engelschen, die er zich op de kust gevestigd hadden, in de beste verstandhouding leefde. In drie veldtogten (1807, 1811 en 1816) werden de Fanti onderworpen of uitgeroeid, en de kustlanden vielen in de magt der Ashantijnen. De Engelschen hadden het gevaar niet kunnen afwenden van hunne bondgenooten, en tevens mislukten hunne pogingen, om vriendschappelijke betrekkingen aan te knoopen met de Ashantijnen. Deze morden over het verbod van den slavenhandel en eischten dezelfde geldsommen, die Engeland te voren aan de Fanti had betaald. Eindelijk trokken de Engelschen het zwaard, doch de afloop van den oorlog was voor lien hoogst noodlottig, daar generaal M'Carthy, de stadhouder van Siërra Leone, en meer dan 1000 soldaten sneuvelden of door ziekten bezweken. De invloed der Engelschen is er toen aanvankelijk door geknakt.

Daarentegen waren de Nederlanders er in hoog aanzien. In het jaar 1837 hebben deze met Osay Aquatoeh, koningder Ashantijnen,een verdrag gesloten , dat laatstgenoemde de later opgehevene verpligting oplegde, om jaarlijks duizend Negersoldaten te leveren ten behoeve van onze Oost-Indische bezittingen, terwijl hij daarvoor van de Nederlanders wapenen en krijgsvoorraad ontving. Die Koning heeft zelf twee prinsen, zijn zoon en zijn neef, herwaarts gezonden, om naar Europésche wijze te worden opgevoed. De zoon is naar zijn vaderland teruggekeerd, maar de neef heeft zich later vergenoegd met eene betrekking bij de mijnen in Oostlndië.

< >