Aschbach (Joseph), een Duitsch geschiedschrijver, werd geboren te Höchst aan de Main op den 29sten April 1801. Hij begaf zich in 1819 naar de hoogeschool te Heidelberg, waar hij zich toelegde op de godgeleerdheid en de wijsbegeerte, maar de lessen van Schlosser bragten hem tot de beoefening der geschiedenis. In 1823 werd hij professor aan het gymnasium te Frankfort en in 1842 gewoon hoogleeraar aan de Universiteit te Bonn.
Tot zijne belangrijke werken behooren de “Geschiedenis der West-Gothen (1827)”, de “Geschiedenis der Omaijaden in Spanje (1829, 1830)”, de “Geschiedenis van Spanje en Portugal ten tijde der Almoravieden en Almohaden (1833—1837),” de “Geschiedenis der Herulers en Gepiden,” en vooral de “Geschiedenis van Keizer Sigismund (1838— 1845).” Daarenboven heeft hij een “Kirchenlexicon” uitgegeven.
Na al die werkzaamheden werd hij in 1853 benoemd tot hoogleeraar in de algemeene geschiedenis te Weenen. Tevens nam hij er de leiding op zich van het Historisch seminarium. Hij wijdt zich vooral aan de beschouwing van het tijdperk der Romeinsche keizers en maakt de vruchten van zijn onderzoek bekend in de gedenkschriften van de Academie te Weenen.