Arwidson (Adolf Iwar), bibliothecaris van de Koninklijke boekerij te Stokholm, werd geboren in het jaar 1791 te Padasjoki in het Finsche Tawasteland, studeerde te Abo en vestigde er zich in 1817 als privaatdocent in de geschiedenis. In 1821 nam hij de redactie op zich van het “Abomorgenblad”, hetwelk spoedig wegens den vrijzinnigen inhoud door de Russische regering verboden werd. Een scherp opstel, tegen deze laatste gerigt en in de “Mnemosyne” geplaatst, haalde hem in 1822 eene veroordeeling op den hals. Hij begaf zich naar Stokholm en werd er eerst amanuensis in de bibliotheek en vervolgens bibliothecaris.
Hier leverde hij eene uitmuntende bewerking van “Finland en zijne bewoners” van Ruhs en bezorgde er de “Opera omnia” van Calonius. Hij gaf voorts een vervolg op de oud-Zweedsche volksliederen van Geijer en Afzelius, en in 1841 verscheen van hem eene beschrijving der IJslandsche handschriften op de Koninklijke bibliotheek te Stokholm; hij redigeerde ook een bibliographisch repertorium en schreef een treurspel. Nadat het vonnis der verbanning, in Rusland over hem uitgesproken, door den Keizer was opgeheven, keerde hij in 1858 naar zijn vaderland terug, waar hij in datzelfde jaar op den 21sten Mei overleed. Een bundel gedichten is van hem in 1832 te Stokholm in het licht verschenen. Daarenboven gaf hij eene beschrijving van de Zweedsche koningen en eene vertaling der Frithiofsaga uit het IJslandsch.