Archidiaconus is de naam eener kerkelijke waardigheid, die wij reeds vermeld vinden in de 4de eeuw. De archidiakenen waren aanvankelijk de eersten of voornaamsten onder de diakenen en verkregen dien rang gewoonlijk door een langen diensttijd. Men belastte hen met vele en moeijelijke bezigheden, en zoowel hierdoor als door hunne innige betrekking tot den bisschop verkregen zij een groot aanzien, zoodat zij langzamerhand de presbyters of ouderlingen overvleugelden.
In de 6de en 7de eeuw bestuurden archidiakens geheele bisdommen in naam van den bisschop en stonden in die betrekking boven de ouderlingen. Bij de openbare godsdienstoefeningen moesten zij met de diakenen den bisschop helpend ter zijde staan; ook was het hun pligt, de kostbaarheden der kerk te bewaren en onder goedkeuring van den bisschop aalmoezen uit te deelen. Bij de ontwikkeling der hiërarchie werden de archidiakenen regters in het geheele bisdom, en het archidiaconaat werd beschouwd als de trap, die naar den bisschoppelijken zetel leidde. Reeds tegen het einde der eeuw bekleedden de archidiakenen de eerste plaats na den bisschop, en later traden zij op als plaatsvervangers van dezen op de conciliën en als vicarissengeneraal in de bisdommen. Tot aan de 9de eeuw handelden zij in naam van den bisschop; na dien tijd verkregen zij allengs meer magt en zelfstandigheid. Vele bisschoppen verdeelden hun gebied in archidiaconaten en plaatsten aan het hoofd van elk archidiaconaat een vicaris met het volle bisschoppelijke gezag, terwijl zij zelve zich enkel het regt van absolutie voorbehielden. Zoo werden de archidiakenen in de Kerk langzamerhand vrije waardigheidsbekleeders, die zelfs door den bisschop niet afgezet konden worden, en zij verkregen in de archipresbyters onderhoorigen, door welke zij zich van de uitvoering hunner voorschriften konden verzekeren. Talrijke klagten geven getuigenis van de aanmatiging en willekeur der archidiakens in die dagen. Zelfs aanzienlijke leeken dongen naar die waardigheid, en in den tijd van Karel de Groote (805) werd er eene verordening uitgevaardigd, dat zij die niet mogten bekleeden. Niettemin waren nog in de 12de eeuw Fransche baronnen en prinsen van den bloede bezitters van archidiaconaten. In dien tijd zagen deze hunne magt ten top gevoerd. Later verminderde hun aanzien eensdeels wegens de algemeene verbastering der geestelijkheid, anderdeels door het besluit der bisschoppen, om zelve weder in het bezit te komen van de voorregten van het archidiaconaat. Op deze wijze verdwenen vele archidiaconaten reeds in de 12de eeuw, terwijl sommige bleven bestaan tot aan de Hervorming, bijvoorbeeld dat van Budissin.
Het concilie te Trente beschouwde de archidiakenen nog als kerkelijke waardigheidsbe- kleeders en erkende hun gezag behalve in huwelijkszaken. Alleen doctoren of licentiaten in het canonieke regt of in de godgeleerdheid werden bevoegd verklaard, om zulk eene betrekking aan te nemen. In de meeste bisdommen echter werden in de 15de en 16de eeuw de regtszaken aan den vicarisgeneraal toevertrouwd.
In de Grieksche kerk was de archidiaken van de 6de eeuw af de eerste onder de diakenen en behoefde enkel bij kerkelijke plegtigheden dienst te doen. Ten gevolge van verschillen over den rang verdween die waardigheid geheel en al, en er bleef enkel een archidiaken onder de geestelijken van het Hof tot aan den val van het Grieksche keizerrijk. Thans wordt in de Grieksche kerk zelfs de naam niet gevonden.
In de Anglicaansche kerk zijn de archidiakenen de plaatsvervangers der bisschoppen bij het besturen der bisdommen. Deze laatste zijn in archidiaconaten verdeeld. Ieder archidiaken heeft eene zekere regterlijke bevoegdheid; hij bezoekt de kerken, volgt in rang onmiddellijk op den bisschop en is verantwoordelijk aan dezen.
Ook in sommige Hervormde gemeenten draagt de oudste of de administrérende diaken wel eens den naam van archidiaken.