Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Pligt

betekenis & definitie

Pligt is de gebondenheid van den zelfbepalenden mensch, om te doen wat hem door zijne rede als goed wordt aanbevolen. Wie zijne pligten wil volbrengen, moet zoowel zich zelven kennen als den toestand, waarin hij verkeert, — hij moet zijne neigingen en begeerten weten te beheerschen en de kracht verzamelen om dien weg te volgen, waarlangs de mensch als redelijk en zedelijk wezen aan zijne bestemming beantwoordt. Het volbrengen van zijne pligten is dus voor den vrijen mensch een zedelijk moeten, hetwelk echter zamenvalt met zijn vrijen wil. Men onderscheidt algemeene pligten, die voor alle menschen gelden, regtspligten, gewoonlijk regtsverpligtingen genaamd, zedelijke of deugdspligten, wier vervulling aan ‘s menschen geweten wordt overgelaten, zuivere pligten, door de redewet bepaald, en toegepaste of empirische pligten.

Aan de zedewet, door de practische rede voorgeschreven, geeft men den naam van pligtgebod, en aan het algemeen gevoel van gebondenheid, om redematig te handelen, dien van pligtbesef. Eindelijk spreekt men ook wel eens van eene botsing (collisie) van pligten; deze heeft plaats, wanneer iemand zich gehouden ziet om meer dan één pligt te vervullen, terwijl hij wegens den aard der omstandigheden er slechts één van betrachten kan. De leer der pligten is de zedekunde (zie aldaar).

< >