Archangel is een Russisch gouvernement in het noordelijkst gedeelte van Europeesch Rusland. Het heeft met het groote eiland Nova Zembla, dat er toe behoort, eene oppervlakte van 16378 □ geogr. mijlen. Het grenst ten noorden aan de IJszee en aan de Witte Zee, ten westen aan Noorweegsch Lapland en het grootvorstendom Finland, ten zuiden aan de gouvernementen Wologda en Olonetz, en ten oosten aan het Siberische gouvernement Tobolsk.
Aan de westelijke grenzen verheft zich het Manselkagebergte, van het noorden naar het zuiden voortloopende. Van hier gaat een tak der Skandinavische bergketen onder den naam van Russisch-Laplandsche Kjölen noordoostwaarts door het noordelijkste gedeelte des lands en eindigt aan de IJszee in den Swaetoi Nosz of de Heilige Kaap. Ten oosten loopt het laagste gedeelte der Oeralketen langs de grenzen. Takken van laatstgenoemde loopen ten zuiden van de Waaigatstraat door het land en treden aan de andere zijde van deze — op de eilanden Waaigat en Nova Zembla — weder te voorschijn. De voornaamste golven zijn er: de Tsjeskagolf, door het groote schiereiland Kanin van de Witte Zee gescheiden, voorts de golven van de Dwina,Onega en Kandalaska, alle in de Witte Zee en met eilanden als bedekt (Golocz, Uksamenskoi, Solowezkoi, Welika enz.), en de Golf van de Kola in het noordwesten, desgelijks met vele eilanden. Men vindt er een groot aantal rivieren, en onder deze een paar hoofdrivieren van Europa, namelijk de Dwina en de Petsjora. Eerstgenoemde komt uit het gouvernement Wologda, neemt de Pinega en de Waga in zich op en stort zich 9 geogr. mijlen beneden de stad Archangel in de Witte Zee. De Petsjora ontspringt op het Oeralgebergte in het gouvernement Perm, vermeerdert hare wateren met die der Isjma, Zylma en Elma en verbreedt zich, vele mijlen vóór zij zich met de IJszee vereenigt, tot eene uitgebreide golf met vele eilanden. Voorts vloeijen er de Mezen met de Owazka en Peza, de Onega, de Kem, de Kola enz., terwijl wij van de meertjes, die er ten getale van meer dan 1100 voorhanden zijn, enkel de Imandra,de Pawosero, de Kunto en de Angosero opnoemen.
Het land, dat er binnen den poolcirkel gelegen is (67 tot 70° N.B.), vertoont er zich als eene woeste steppe, die voor ontginning geene geschiktheid heeft. Men ziet zelfs geen boom, naauwelijks eenige dwergachtige heesters op die onherbergzame vlakte. De bodem bestaat er uit tundras of met mos begroeide, bijkans altijd bevrozene moerassen. Zelfs in het midden van den zomer, die hier maar weinige maanden duurt, ontdooit er de aardkorst slechts tot op eene zeer geringe diepte, en ook dan is er de lucht met nevels en dampen vervuld. De langste dag duurt in Kola twee maanden. De gezweepte golven hebben er overal diepe inhammen in de kusten geslagen. De eenige middelen van bestaan voor de bewoners zijn er de rendierenteelt, de jagt en de visscherij. Daardoor verkrijgen zij ijsberen, poolvossen, wolven, hermelijnen, walrussen, robben, eiderganzen, zalmen, welsen en haringen. Hunne voornaamste markten worden te Kola, Mezen enz. gehouden.
Tot de delfstoffelijke voortbrengselen behooren er moerasijzererts, waarvan evenwel geen gebruik wordt gemaakt. Men vindt er hier en daar sporen van goud, zilver en koper. Het onbewoonde Nova Zembla, en de eilanden Kaljugew en Waaigat, waar eenige Samojeden gevestigd zijn, worden door visschers, robbenslagers en pelsjagers bezocht.
Gunstiger is de toestand van bodem en klimaat in die gewesten, welke tusschen 62 en 67° NB. gelegen zijn. Ook zij vormen eene uitgestrekte vlakte, maar men heeft er weiden en wouden en tusschen 62 en 64° N.B. zelfs landbouw. Men oogst in den zandigen, niet al te vochtigen grond in de districten Sjenkurzk en Kolmogori en in de omstreken van Pinega eene kleinkorrelige soort van winterrogge , zomertarwe, gerst (tot aan Mezen toe), haver, vlas, erwten, aardappelen (tot aan 65°) en hop. Intusschen is de opbrengst niet voldoende voor de behoefte en men bakt dus ook hier, evenals op hoogere breedte, kunstbrood van IJslandsch mos en rendiermos, alsmede van waterslangenkruid (Calla palustris) met uitgedorschte aren of drooge dennenschors. Het onvruchtbaarste gedeelte des lands strekt zich van de Pinegarivier oostwaarts uit tot aan het Oeralgebergte. De bosschen beslaan er de halve oppervlakte, en daar zij uit lorken-, sparre-, dennen-, elzen-, berken- en wilgenboomen bestaan, leveren zij masten, balken, planken, pik, teer, terpentijn en houtskool, — voortbrengselen, die in groote hoeveelheden naar de steden Archangel, Onega en Kolmogori worden gebragt. Het vochtige weder in het voor- en najaar en de lange, warme, nevelachtige zomerdagen bevorderen er den groei van het gras ongemeen, zoodat de veeteelt in Archangel beter is dan ergens elders in het noorden van Rusland. Voor schapen is er de weidegrond te vochtig en het gras niet fijn genoeg, en zwijnen kan men er des winters niet best van voedsel voorzien. Jagt en visscherij zijn ook in dit gedeelte van het gouvernement van groot belang. De inwoners behooren ten westen van de Witte Zee, vooral in het district Kola, tot de Lappen, gedoopte Nomaden ten getale van omstreeks 5000 zielen, — van den regteroever der Mezen tot aan het Siberische grensgebergte en op de eilanden Waaigat, Kaljugew enz. tot de Samojeden ten getale van 3000, Heidenen, die in onderaardsche joerten of hutten hun verblijf houden en van de jagt, de vischvangt en de rendierenteelt leven, — wat zuidelijker, aan de oevers van de Petsjora en van hare zijrivieren, tot de Syrjaenen, desgelijks Christelijke Nomaden ten getale van 3000, — tot de Finnen, die zich op den landbouw en de veeteelt toeleggen, — en eindelijk tot de Russen, die voornamelijk in de steden wonen. De geheele bevolking bedroeg den 1sten Januarij 1864 ruim 284000 zielen.
De nijverheid verzamelt er eene groote hoeveelheid traan, teer en terpentijn. Ook heeft men er leerlooijerijen, touwslagerijen en zeildoekweverijen, scheepswerven, suikerfabrieken en zoutziederijen. De handel is er niet meer zoo bloeijend als voorheen. De voornaamste uitvoerartikelen zijn: pelswerk, vee, gedroogde en gezouten visch, kalk, lijnzaad , vlas en de voortbrengselen der bosschen, terwijl er vooral koloniale waren, lakens enz. worden ingevoerd. De scheepvaart vindt er slechts van Mei tot October de havens vrij van ijs.
Het gouvernement is verdeeld in 8 districten: Archangel, Kolmogori, Pinega, Mezen, Sjenkursk, Onega, Kem en Kola.
De hoofdstad Archangel (Archangelsk of Michaëlsstad) is op een vlakken bodem op den regteroever der Dwina gelegen, welke hier de Kusnetsjika opneemt en in de gedaante eener breede golf of baai op 9 geogr. mijlen afstands van de stad zich uitstort in de Witte Zee. Zij is in 1584 gesticht en heette toen Nieuw-Kolmogori; in 1637 werd zij eene prooi der vlammen, maar een jaar later verrees zij uit hare asch met haren tegenwoordigen naam, dien zij ontving van een klooster, aan den aartsengel Michaël gewijd. Zij is verdeeld in eene oude en nieuwe stad, wier straten met hout zijn geplaveid. Met hare 21000 inwoners is zij de zetel van een Griekschen aartsbisschop. Men vindt er 12 kerken, een seminarium, een gymnasium, 2 weeshuizen, een fraai beursgebouw, een arsenaal en prachtige scheepstimmerwerven met de noodige dokken. Zij staat door middel van de bevaarbare Dwina en van talrijke kanalen in regtstreeksch verband met een groot gedeelte van het noorden des Russischen rijks. Zij is om die reden eene hoogstbelangrijke koopstad, wier haven door de vaartuigen van alle zeevarende natiën, vooral door Russen, Engelschen en Nederlanders , wordt bezocht. De haven ligt ongeveer 3/4 uur gaans van de stad; vóór haren ingang bevindt zich eene zandbank of baar, waarop nog geen 5 Ned. el water staat, zoodat schepen van aanzienlijken diepgang zich hier van ligters moeten bedienen. Archangel is de stapelplaats der voortbrengselen uit Siberië, en uit Archangel worden langs de Dwina en langs de Wolga, die met eerstgenoemde rivier verbonden is, de koloniale waren naar het binnenland van Rusland gebragt; zelfs zijn er kooplieden, die de markt te Nisjnei-Nowgorod bezoeken en hunne handelsondernemingen tot aan de grenzen van China uitstrekken. Daarenboven bloeit er de visscherij door een genootschap, in 1803 opgerigt, dat zijne schepen uitzendt naar de kusten van Siberië, Nova Zembla, Spitsbergen enz.
Archangel was voor het Russische rijk de wieg der beschaving. Reeds in de 9de eeuw drongen de Noormannen door tot aan den mond der Dwina en stichtten er volkplantingen aan de kust. Eerst dreven de inwoners er een weinig beteekenenden ruilhandel met Noorwegen. Het toeval deed er groote dingen. In Mei 1553 zond Engeland 3 schepen uit onder bevel van Willoughby om eene noordoostelijke doorvaart te zoeken. Twee dier vaartuigen verongelukten en het derde, onder het gezag van kapitein Richard Chancellor, bereikte de baai van St. Nicolaas in de Witte Zee — thans de haven van Archangel. Chan- cellor reisde van hier naar Moskou om hulp te erlangen en ondervond bij Czaar Iwan Wasieljewitsj een welwillend onthaal. Dit gaf aanleiding tot vriendschappelijke betrekkingen tusschen Rusland en Engeland en tot het ontstaan der “Russia-Company” in laatstgenoemd rijk, welke handel wenschte te drijven over de Noordzee en de Witte Zee met Rusland, Perzië en de Levant. Het toenemend verkeer vereischte eene geschikte stapelplaats aan de Witte Zee, en aan de baai van St. Nicolaas verrees de stad, die thans den naam van Archangel draagt. Tevens bouwde men op een onbewoond eiland nabij de haven het klooster Solowezkoi, dat met sterke muren en torens werd voorzien en tot vesting diende. Voorspoedig ontwikkelde er zich de handel, maar hij ontving een gevoeligen knak, toen de privilegies, vroeger aan Engeland toegekend, na het onthoofden van Karel I (1649) werden opgeheven, alsmede toen 5 jaren later de pest, die in Rusland woedde, de Engelschen er uit de haven verbande. Peter de Groote was aanvankelijk van voornemen, om Archangel tot de voornaamste koopstad des rijks te verheffen , doch hare noordelijke ligging was daarbij zulk een bezwaar, dat hij tot de stichting van Petersburg besloot. Deze mededingster werd ten koste van Archangel bevoordeeld, zoodat een groot aantal Russische kooplieden zich van de kust der Witte Zee naar de nieuwe koopstad verplaatste. Hierdoor daalde de welvaart van Archangel, en eerst tegen het einde der 18de eeuw begon zij zich weder te verheffen— vooral door den toenemenden scheepsbouw in Rusland. Ook nu nog vallen er jaarlijks vele koopvaardijschepen van verschillende volken de haven binnen.