Apelles, de meestberoemde schilder van Griekenland en van de geheele Oudheid, was een tijdgenoot van Alexander de Groote en leefde omstreeks het jaar 325 vóór Chr. Hij aanschouwde het levenslicht te Colophon, ontving zijne opleiding in de kunst te Ephese en woonde vervolgens te Cos. Zijn eerste leermeester was Ephorus van Ephese, maar de roem der schilderschool te Sicyon was oorzaak, dat hij zich gedurende tien jaren onder toezigt van Pamphilus bleef oefenen.
Onder de regéring van Philippus begaf hij zich naar Macedonië. Alexander leerde hem hier kennen en schonk hem bij uitsluiting het verlof om zijne beeldtenis te vervaardigen. Het schijnt, dat Apelles uit Macedonië vele kunstreizen volbragt en geruimen tijd te Rhodus, Cos en Ephese vertoefd heeft. Na den dood van Alexander spoedde hij zich naar Alexandria, naar het Hof van Ptolemaeus. Hier werd hij door zekeren Antiphilus van hoogverraad beschuldigd, maar weldra vrijgesproken. Nu keerde hij naar zijn vaderland terug, waar hij omstreeks het jaar 300 vóór Chr. overleed. Men vindt bij Plinius eene lange Iijst van zijne stukken, maar van deze is geen enkel oorspronkelijk stuk en zelfs geene copie bewaard gebleven. Slechts verspreide mededeelingen, vooral bij Plinius en Pausanias, voorts borstbeelden in brons en marmer van zijne Venus anadyomene, alsmede toespelingen op die Venus, welke in gedichten der Oudheid voorkomen, geven ons eenige wenken omtrent den aard zijner werken.
De schilderstukken van Apelles onderscheidden zich door eene ongemeene bevalligheid der figuren en door een levendig coloriet, verbonden met wetenschappelijke correctheid van teekening, en die eigenschappen schitterden vooral in de hooggeroemde Anadyomene, die den tempel van Venus te Cos versierde. Van zijne overige werken worden vooral geprezen een Alexander, bestemd voor den tempel van Diana te Ephese, eene Pharis voor het Odeon te Smyma, eene Artemis te midden van offerende maagden, een priester van Artemis (Diana), een Heracles (Hercules) en een Alexander, den triomfwagen beklimmende. Zijne krachtige schaduwen deden de lichtpartijen sterk uitkomen, en hij bezigde slechts vier hoofdkleuren, wit, rood, geel en zwart met de verschillende nuances. Voor de zwarte kleur gebruikte hij gebrand ivoor in plaats van houtskool van den wijnstok, zooals men vóór dien tijd gewoon was. Daarenboven wist hij door een vernis zijne stukken tegen den invloed der lucht te beveiligen en daaraan tevens door het gebruik van dat vernis een aangenaam voorkomen te geven. Het schijnt, dat de bevalligheid, die in zijne gewrochten hoog werd geroemd, tevens een kenmerk was van het karakter van den grooten schilder. Apelles bezocht op zijne reizen te Rhodus het atelier van Protogenes. Deze beroemde man was afwezig. De bezoeker laat zich toen een paneel brengen en trekt daarop met de vrije hand eene lijn, ten teeken dat een kunstgenoot hem hulde had willen brengen. Protogenes keert vervolgens in zijne woning terug en roept terstond uit: “Niemand anders dan Apelles heeft deze lijn getrokken.” Tevens neemt hij het penseel en teekent op die lijn eene tweede, waarna hij zich verwijdert.
Toen Apelles terugkwam, trok hij met eene andere kleur op die tweede lijn eene derde, en wèl zóó fijn, dat het aanbrengen van eene vierde eene onmogelijkheid was en Protogenes zich overwonnen verklaarde. Het paneel met deze drievoudige lijn werd zorgvuldig bewaard en later naar Rome gebragt, waar het eene prooi der vlammen is geworden. Boven allen kleingeestigen naijver was hij verheven. De inwoners van Rhodus stelden de kunstgewrochten van Protogenes niet genoeg op prijs. Om hen tot betere gedachten te brengen, besteedde Apelles daarvoor hooge prijzen en verkocht ze als zijn eigen werk. Dit had het gewenschte gevolg. — Het spreekwoord “Schoenmaker, blijf bij uwe leest!” is van Apelles afkomstig. Hij stelde eene schilderij ten toon en luisterde met belangstelling naar de aanmerkingen der toeschouwers. Een schoenmaker had iets te berispen aan het schoeisel van eene der figuren, en Apelles gevoelde, dat de man, als deskundige, gelijk had. Maar toen die schoenmaker ook andere gedeelten der schilderij begon te bedillen, trad de schilder te voorschijn en voegde hem zooeven vermelde uitdrukking toe, die later een spreekwoord geworden is. Ten tijde van Plinius bezat men nog drie verhandelingen van Apelles over de geheimen der schilderkunst; zij hebben echter onzen tijd niet bereikt.