Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hersenen

betekenis & definitie

Hersenen (De) vormen in verband met het ruggemerg en met den nervus sympathicus het eentraalorgaan van het zenuwstelsel. Zij bestaan uit eene meer eidan bolronde, eenigzins brij-achtige, grijze en witte massa, die in verschillende groote lobben verdeeld is en 4 met eene waterachtige vloeistof (serum) gevulde holten omsluit. Ze zijn omgeven door de beenige hersenpan, welke uit verschillende beenderen (zie Hoofd) is zamengesteld, en slechts kleine openingen heeft voor het ruggemerg, eenige zenuwen en bloedvaten. De hersenen vullen de hersenpan volkomen en zijn met peezige vliezen zoodanig omgeven en bevestigd, dat zij gedeeltelijk op de basis van den schedel rusten, gedeeltelijk door het gewelf van dezen gedragen worden, zoodat zij voor drukking beveiligd blijven en bij de bewegingen van het hoofd haren gewonen stand behouden.

Aan de binnenzijde van den schedel zijn zij omgeven door 3 vliezen, namelijk eerst door het weeke hersenvlies (pia mater), dan door het spinnewebsvlies (tunica arachnoidea), en dan door het harde hersenvlies (dura mater), als het buitenste. De hersenen bestaan uit eene zeer weeke massa, die verdeeld wordt in eene grijze of schorszelfstandigheid (substantia cinerea sive corticalis), en eene witte of mergzelfstandigheid (substantia medullaris). De eerste vormt het buitenste gedeelte der hersenen; zij is weeker en vaatrijker dan de andere, en bevindt zich op vele plaatsen ook in het middengedeelte, — de laatste vult hoofdzakelijk het binnengedeelte; zij, is vaster en minder vaatrijk en vertoont zich op slechts weinige plaatsen aan de oppervlakte. Men verdeelt de hersenen in groote (cerebrum), kleine (cerebellum) en middelhersenen (mesencephalum). De groote vullen het geheele bovengedeelte van den schedel en vervallen in 2 halfronden, gescheiden door eene diepe groef, waarin ook het harde hersenvlies afdaalt. Op de geheele oppervlakte ontwaart men gekronkelde groeven, en tusschen deze de kronkelingen (gyri) der hersenzelfstandigheid. — De kleine hersenen liggen in het achterhoofd onder de groote, met welke zij door de brug van Varólius (pons Varolii) verbonden zijn, terwijl zij er van gescheiden worden door eene plooi van het harde hersenvlies (tentorium cerebelli). Ook de kleine hersenen bestaan uit 2 symmetrische helften, die in het midden verbonden zijn. Hare oppervlakte heeft geene kronkelingen, zooals de groote hersenen, maar een aantal diepe insnijdingen, welke een aantal over elkander hangende lobben vormen.

Daaronder ligt het verlengde merg (medulla oblongata), hetwelk bij het achterhoofdsgat in het ruggemerg overgaat. Onmiddellijk uit de hersenen ontspringen 12 paar zenuwen, namelijk die van den reuk, het gezigt, het gehoor, den smaak, alsmede van de huid en de spieren van het gelaat, van mond en keel, en van deze loopen ook eenige naar de halsspieren en naar de ingewanden der borst- en buikholte. De ontleedkundigen hebben voorts aan afzonderlijke deelen der hersenen namen gegeven, die meer met haar uitwendig voorkomen dan met hare werking in verband staan. Een microscopisch onderzoek leert, dat de hersenmassa bestaat uit digt naast elkander geplaatste vezels, welke zich niet vertakken en ook geen peesachtig omkleedsel bezitten, alsmede uit zenuwcellen, die zich tusschen deze vezels bevinden en als de eigenlijke centraalorganen beschouwd worden. De mensch heeft, in verhouding tot de ligchaamsgrootte, veel aanzienlijker hersenmassa dan eenig dier. Zij weegt bij hem 1 tot 1½ Ned. pond, en bij den olifant slechts het 3-voudige. Eene vergelijking van de gedaante van het voorhoofd bij den mensch en bij de dieren overtuigt ons tevens, dat de groote hersenen bij eerstgenoemde veel meer ontwikkeld zijn.

Men beschouwt de hersenen als het werktuig van ’s menschen geest. Door middel der hersenen komt hij tot bewustheid, en geschiedt het vormen van voorstellingen, het denken, willen en gevoelen. Hoewel het niet betwijfeld kan worden, dat bepaalde gedeelten der hersenen hunne eigenaardige verrigtingen hebben, bezit men daaromtrent weinig zekerheid. Intusschen heeft men opgemerkt, dat de groote hersenen meer bepaald bestemd zijn voor de hoogere verrigtingen des geestes, terwijl de kleine tot onderhoud van het organisch leven dienen. Zoo staan bijvoorbeeld de ademhaling en de beweging der onderbuiksingewanden in het naauwste verband met het verlengde merg. Te vergeefs heeft Gall (zie aldaar) in zijne schedelleer daarover wat meer licht zoeken te verspreiden.