Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Antigonus

betekenis & definitie

Onderscheidene merkwaardige mannen hebben dezen naam gedragen. Vooreerst Antigonus Cyclops, een beroemd veldheer van Alexander de Groote, een zoon van Philippus uit het vorstelijk geslacht van Elymiotis, de gemaal van Stratonice en de vader van Demetrius Poliorcetes. Hij was eerst onder Alexander aanvoerder der bondgenooten in Azië en werd in het jaar 333 vóór Chr. stadhouder van Groot-Phrygië, waaraan na dep dood van Alexander Lycië en Pamphylië werden toegevoegd.

Van den rijksbestuurder Perdiccas ontving hij den last, om Eumenes bij de verovering van Cappadocië te ondersteunen, maar hij weigerde te gehoorzamen en vlugtte met zijn zoon naar Antipater, die hem in zijn stadhouderschap herstelde en hem tevens het opperbevel over het leger in West-Azië schonk, om oorlog te kunnen voeren tegen Eumenes, Alcetas en de overige aanhangers van den vermoorden Perdiccas. Hij omsingelde Eumenes in het onneembare bergslot Nora, behaalde de overwinning op AIcetas en Attalus in Pisidië gedurende den winter van 320 op 319 en klom hierdoor tot eene grootheid als geen der overige veldheeren van Alexander in Azië bezat. Met Cassander en Ptolemaeus van Egypte weigerde hij, het gezag te erkennen van den Aetoliër Polysperchon, die door Antipater tot zijn opvolger in het regentschap was benoemd.

Zelfs zond hij ter ondersteuning van Cassander soldaten en schepen naar Griekenland en streed in Azië tegen Eumenes, die uit Nora was ontsnapt en van Polysperchon de stadhouderlijke waardigheid over Cappadocië en tevens het verlof ontvangen had, om de koninklijke schatten in Cynida en de Argyraspiden, die er de wacht hielden, tegen Antigonus te gebruiken. Na eene overwinning ter zee op de vloot van Polysperchon bij Propontis (317), noodzaakte Antigonus zijn tegenstander Eumenes, om uit Phoenicië naar Oost-Azië te trekken. Daarna sloot hij met Python en Seleucus een verbond tegen Eumenes, vervolgde dezen tot Ecbatana, maar verloor in de provincie Paraetacene den veldslag. Daarenboven zegepraalde hij in Gabiene, een gewest van het hedendaagsche Perzië, wist door onderhandelingen onderscheidene Satrapen aan zijne zijde te lokken, verwierf van de Argyraspiden, wier schatten en vrouwen in zijne magt waren, dat zij Eumenes uitleverden, en liet dezen ter dood brengen. Hierna beraamde

Antigonus het plan, om ook zijne bondgenooten tot onderwerping te noodzaken. Python zocht hem de loef af te steken, maar werd bij tijds uit den weg geruimd. Vervolgens gedroeg hij zich tegen Seleucus als een oppennagtig vorst; hij beroofde hem van Susiana en vroeg te Babylon verantwoording van het bestuur van Mesopotamië. Seleucus nam de vlugt naar Egypte. Antigonus beheerde de satrapieën naar willekeur, nam 50 millioen uit de schatten van Susa en keerde in 315 naar het westen van Azië terug. Nu verbonden zich de overige vorsten tegen de dreigende oppermagt van Antigonus. Seleucus eischte Babylon terug, Ptolemaeus Syrië, Asander Cappadocië en Lycië, Lysimachus Phrygië aan den Hellespont, terwijl Cassander met de overigen op eene gelijke verdeeling der koninklijke schatten aandrong. Antigonus antwoordde op den toon van gezag en maakte zich tot verdediging gereed. Nu ontstond er een vreeselijke strijd in Griekenland, Klein-Azië, Syrië en Phoenicië.

Antigonus liet met ongemeenen spoed in Tyrus en Cilicië eene vloot bouwen, om aan Ptolemaeus het hoofd te bieden, stookte onrust in Thracië om Lysimachus bezig te houden, beteugelde Cassander in Carië en riep door Polyserphon dien hij betaalde en ondersteunde, de Grieken op, om voor hunne vrijheid te vechten. Reeds rukte zijn neef uit het zuiden tegen Macedonië op, en was hij zelf op het punt om den Hellespont te overschrijden, in Thracië te vallen en zich met het zuiderleger te vereenigen, toen hij tijding ontving van de nederlaag van zijn zoon Demétrius bij Gaza en van het verlies van Syrië en Phoenicië. Met snelheid trok hij met zijn leger den zegevierenden vorst van Egypte te gemoet, versloeg hem en noodzaakte hem tot den terugtogt. Maar terwijl hij in Syrië streed, had Seleucus Babylon ingenomen, de Perzische satrapen tot zijne partij overgehaald en Medië en Susiana veroverd. In dezen hagchelijken toestand knoopte Antigonus onderhandelingen aan met Ptolemaeus en maakte (311) met hen het volgende verdrag: Cassander zou tot aan de meerderjarigheid van Alexander Aegus, die tot koning bestemd was en voor wiens regten Antigonus voorgaf te strijden, opperveldheer blijven in Europa, Lysimachus zou Thracië, Ptolemaeus Egypte en de aangrenzende gewesten van Libye en Arabië behouden, en Antigonus over geheel Azië gebieden, terwijl de Grieksche steden zelfstandig en onafhankelijk zouden wezen. Antigonus zette daarop den strijd tegen Seleucus zonder beslissende gevolgen voort. Eindelijk kwamen in het Westen weder nieuwe vijandelijkheden tegen hem tot uitbarsting (310).

Ptolemaeus nam aan de kust van Klein-Azië steden weg, die tot het gebied van Antigonus behoorden. Cassander wist den neef van Antigonus, Ptolemaeus, die aan den Hellespont bevel voerde, te overreden, om de zijde van zijn oom te verlaten, en ook Polysperchon, de krijgsbevelhebber van Antigonus in den Peloponnesus, werd door Cassander overgehaald, om afvallig te worden en Hercules, den zoon van Alexander en Barsine, na het vermoorden van Aegus tot troonopvolger bestemd, door vergif om het leven te brengen. Antigonus herkreeg door zijne zonen Demétrius en Philippus, wat hem in Klein-Azië was ontrukt, maar Griekenland bevond zich in de magt van Cassander. Om er het gezag van dezen te vernietigen, zond hij (307) zijn zoon Demétrius met 250 schepen derwaarts. Doch naauwelijks had deze Athene en Megara bevrijd, toen zijn vader hem naar Cyprus riep, om dat eiland aan de heerschappij van Egypte te ontrukken. Toen dit geschied was, aanvaardden Antigonus en Demétrius de koninklijke waardigheid, die hun door het volk werd aangeboden. Ptolemaeus, Seleucus en Lysimachus volgden dat voorbeeld na; maar Cassander waagde het niet, zich den vorstelijken diadeem op den schedel te drukken.

Terstond daarna rukte Antigonus voorwaarts tot aan de Nijl, terwijl zijn zoon met eene vloot Egypte van de zeezijde bedreigde. Maar de storm vernielde de schepen, en het leger te lande werd door Ptolemaeus afgeslagen. Antigonus keerde nu de wapenen tegen Rhodus, omdat het hem de gevraagde hulp tegen Egypte had geweigerd, maar zijn aanval leed schipbreuk op den moed der Rliodiërs. De voorspoed van Cassander in Griekenland noodzaakte hem, om vloot en leger derwaarts te zenden. Hier werd Athene ontzet, en Cassander zag zich weldra gedwongen om vrede te vragen. Antigonus eischte eene onvoorwaardelijke onderwerping. In dien nood zochten de Macedoniërs hulp bij Lysimachus in Thracië , en in 302 kwam tusschen dezen, Ptolemaeus en Seleucus een verbond tot stand tegen Antigonus. Bij Ipsus in Phrygië viel in 301 de beslissende veldslag voor, waarin de 81-jarige Antigonus zijn rijk en zijn leven verloor. Zijn zoon Demétrius ontkwam met slechts 9000 ruiters aan de nederlaag. Het Aziatische rijk viel tegelijk met dengene, die het had gesticht, en bleef later onvermeld in de geschiedenis. — Antigonus bezoedelde zijn grootsch karakter door ruwheid, wreedheid en heerschzucht, maar zijne beradenheid in tegenspoed en zijne bezadigdheid in voorspoed, verbonden met eene buitengewone menschenkennis en met een groot veldheerstalent, verhieven hem ver boven zijne tijdgenooten.

Vervolgens Antigonus I Gonatas. Dit laatste woord is afgeleid van Gonni in Thessalië, waar hij werd opgevoed, of van een Macedonisch woord, dat kniestuk of knieplaat beteekent. Hij was koning van Macedonië, de kleinzoon van den voorgaande, een zoon van Demétrius Pohorcetes en van Phila, eene dochter van Antipater, en een van de edelste vorsten der Oudheid. Toen zijn vader, aan wiens zijde hij roemrijk gestreden had, in 287 vóór Chr. uit Macedonië naar Azië vertrok, bleef hij als bevelhebber in de wingewesten van den Peloponnésus achter en erfde in 283 van hem den koningszetel, dien hij, na het vermoorden van Seleucus door Ptolemaeus Ceraunus (280) in den strijd met dezen om Macedonië, vruchteloos zocht te doen erkennen. Eene nederlaag ter zee noodzaakte hem, om naar Griekenland terug te keeren. Eerst toen zijn tegenstander Sosthenes gestorven was (278), viel Antigonus op nieuw in Macedonië , beteugelde Antipater, die er als overweldiger was opgestaan, en beklom den troon.

Als koning vereenigde hij kracht met zachtmoedigheid; in zijne oorlogen was hij niet altijd voorspoedig. Wel versloeg hij Antiochus I in Syrië en verdreef de Galliërs, die op nieuw in zijn land vielen, maar tegen Pyrrhus, die in 273 een inval deed in Macedonië, kon hij zich alleen in eenige zeesteden staande houden, totdat het verdertrekken van Pyrrhus naar den Peloponnésus hem in de gelegenheid stelde om het verlorene te herwinnen. Na den dood van Pyrrhus was het zijn hoofddoel, Macedonië met Griekenland te vereenigen. Intusschen zou een aanval van Alexander, den zoon van Pyrrhus hem zijn rijk ontrukt hebben, indien een zegepraal van zijn zoon hem niet tijdig uit den nood had verlost. Antigonus overleed in 240.

Daarna Antigonus II Doson. Deze was koning van Macedonië, een kleinzoon van Demétrius Poliorcetes en een zoon van Demétrius van Cyrene en van Olympia*. Deze uitstekende vorst voerde het bewind na den dood van Demétrius II aanvankelijk ten behoeve van diens minderjarigen zoon Philippus en vervolgens als zelfstandig bezitter van den troon. Hij huwde met Chryséïs, de weduwe van den overleden koning. Geruimen tijd werd hij zoodanig bezig gehouden door oorlogen met de Dardaniërs en Aetoliërs en door oproerigheden in het binnenland van Macedonië, dat hij Griekenland aan zich zelf moest overlaten. Maar toen het Achaeïsch verbond hulp verlangde van Macedonië tegen Cleómenes, koning van Sparta (223 vóór Chr.), zeilde Antigonus met 24000 man naar den Peloponnésus. Cleómenes moest voor de overmagt wijken, en op den Bondsdag te Aegium vereenigde zich geheel Griekenland tot een statenbond, die Antigonus als opperveldheer huldigde. Antigonus overwon daarna de Spartanen in een beslissenden slag bij Sellasia in Laconië, betrad zegepralend den Spartaanschen bodem, die sedert den tijd der Heracliden geen vreemden heerscher had gekend, en dwong dien Staat om toe te treden tot het Macedonisch verbond, hetwelk toen met uitzondering van Aetolië geheel Griekenland omvatte. Zonder het verleend gezag te misbruiken, keerde hij naar Macedonië terug, om zich tegen den inval der Illyriërs gewapenderhand te verzetten. Hij overleed niet lang daarna (221).

Alsmede Antigonus, de zoon van Aristóbulus II, de laatste koning der Joden uit het vorstenhuis der Maccabeën. Hij regeerde van 49 tot 37 vóór Chr. Hij was met zijn vader door Pompéjus als gevangene naar Rome gezonden, ontsnapte, werd wederom in de gevangenis geworpen en verkreeg in 42 nogmaals de vrijheid. In 39 gelukte het hem, zich meester te maken van Jeruzalem. Zijn tegenstander Herodes, de gunsteling der Romeinen, nam de vlugt naar Rome. Van hier werd Ventidius naar Palaestina gezonden. Deze versloeg de hulpbenden van Antigonus, de driemannen verklaarden dezen voor een vijand van het Romeinsche volk, en Herodes werd in 39 weder met de koninklijke waardigheid bekleed. Herodes belegerde Jeruzalem, terwijl Antonius eene overwinning behaalde op Antigonus. Na verloop van 5 maanden viel de Tempelstad den belegeraars in handen. De lafhartige Antigonus smeekte knielend om het behoud van zijn leven en werd om die reden door den Romeinschen veldheer Sosius met den naam van Antigona bestempeld. Hij werd naar Antiochië gezonden en ter dood gebragt.

Dan Antigonus Carystus. Deze bijnaam wijst zijne geboorteplaats aan. Hij was een aardrijks-, geschied- en natuurkundige, die omstreeks 270 jaren vóór Chr. leefde en eene verzameling van verwonderlijke verhalen naliet, die bij herhaling — ook door Meursius (Leiden, 1619) — is uitgegeven.

Eindelijk Antigonus Sochaeus, te Socho in Judaea geboren, een beroemd Israëlietisch leeraar en de derde voorzitter van den Hoogen Raad te Jeruzalem na de Babylonische ballingschap. Zijne leer, dat men God moest dienen met kinderlijk ontzag en dankbare liefde zonder hierbij liet oog te hebben op eene toekomstige belooning, gaf aan zijn leerling Sadok en aan de Sadduceën aanleiding, om de opstanding uit de dooden te verwerpen. Hij overleed in 264 vóór Chr.

< >