Anonyme of naamlooze geschriften zijn de zoodanige, wier vervaardiger zijn naam verborgen houdt zonder een voorgewenden naam (pseudonym) op te geven. Op het gebied der journalistiek is de anonymiteit de regel, behalve dáár, waar het onderteekenen der artikels door de wet gevorderd wordt, zooals in Frankrijk. Gewoonlijk verraadt eene naamlooze uitgaaf vrees — vrees voor de critiek of vrees voor de nadeelige gevolgen, die de inhoud van het geschrift zou kunnen na zich slepen.
In het algemeen is naamloos schrijven af te keuren, omdat ieder zich verantwoordelijk moet stellen voor de waarheid van ’t geen hij verkondigt, — maar vooral is het af te keuren, wanneer een schrijver personen aanvalt, omdat het dikwijls van den persoon des aanvallers afhangt, of de aangevallenen het der moeite waardig keuren, om zich in het openbaar te verdedigen.
De kennis van de anonyme geschriften en van hunne vervaardigers vormt een afzonderlijken tak der bibliographie. Beroemd is op dat gebied voor Frankrijk de Dictionnaire des ouvrages anonymes et pseudonymes van Barbiers. Het bevat bijna 24.000 artikels en is in 1822—25 in 4 deelen te Parijs uitgegeven. Demanne heeft daarop een vervolg geleverd onder den titel: Nouveaux recueils des ouvrages anonymes et pseudonymes (Parijs 1834). Oudere werken van dien aard zijn die van Placcius, De scriptis et scriptoribus anonymis et pseudonymis syntagma (Hamburg 1684), en Theatrum anonymorum et pseudonymorum (Hamburg 1708), waarop Mylius in zijne Bibliotheca anonymorum et pseudonymorum supplementen gegeven heeft. Ook in ons Land is voor korten tijd een werk over de anonyme en pseudonyme geschriften in het licht verschenen.