Analogie is een woord van Griekschen oorsprong, dat de beteekenis heeft van gelijkheid of gelijkvormigheid van betrekking, of van overeenkomst van voorwerpen in onderscheidene bekende opzigten. Zij is dus op taalkundig gebied de overeenstemming of gelijkvormigheid van onderscheidene woorden of volzinnen, zooals die door spraakgebruik, welluidendheid of taalwet is bepaald. Tegen haar over staat de anomalie (onregelmatigheid), die ook weder hare analogie kan hebben. Op het gebied der uitlegkunde en der critiek beteekent het woord analogie de harmonische betrekking van bepaalde plaatsen met de schrijfwijze en den geest van het geheele werk en met de omstandigheden, waarbij dit laatste is opgesteld. Ten gevolge van deze analogie worden duistere plaatsen verklaard door ze met duidelijke uit hetzelfde boek te vergelijken.
Zij komt bij het verklaren van elk geschrift te pas, maar vooral bij het uitleggen van den Bijbel en van de hierin verkondigde leerstukken. Op het gebied der wijsbegeerte wordt van de analogie der dingen gesproken, wanneer hunne eigenschappen en betrekkingen overeenstemmen. Er bestaat, bijvoorbeeld, analogie tusschen de zwaarte en het vuur in zoover beide oorzaken zijn, de eerste van den val der ligchamen, het tweede van de warmte. De analogie onderscheidt zich van de identiteit of gelijk- en gelijkvormigheid daardoor, dat zij tusschen zeer verschillende voorwerpen kan plaats hebben, en van de gelijkvormigheid daardoor, dat hier geene sprake is van de gemeenschappelijke en onderscheidende kenmerken der dingen. De analogie laat de gesteldheid en de grootte der dingen geheel in het midden; men kan uit de aangevoerde analogie tusschen de zwaarte en het vuur niet besluiten, dat zij gelijk of gelijkvormig zijn. Op het gebied der redeneerkunde spreekt men van eene analogie der sluitredenen. Deze is het tegenovergestelde van de inductie. Men komt door inductie tot een besluit, wanneer men, ’t geen waar blijkt te wezen voor een gedeelte, aanmerkt als waar voor het geheel, — maar door analogie, wanneer men uit de overeenkomst in sommige zaken, die men, bij verschillende dingen waarneemt, het besluit opmaakt, dat zij ook in andere zaken overeenkomen, welke wij niet bij beiden hebben waargenomen. Wat door eene analogische sluitrede is opgemaakt, draagt den naam van hypothese (onderstelling). Zie onder dat woord. Op theologisch gebied heeft men eene analogie des geloofs (analogia fidei), waardoor de harmonische betrekking wordt aangeduid tusschen de duidelijke en minder duidelijke plaatsen der Heilige schrift, waarin belangrijke leerstukken worden verkondigd, zoodat men het regt heeft de laatste uit de eerste te verklaren. Zóó althans wordt die uitdrukking opgevat door de oudere godgeleerden, terwijl zij vol-gens de latere gelegen is in de harmonische betrekking, die tusschen de verschillende leerstukken des geloofs bestaat, zoodat deze nergens tegen elkaâr strijden, maar elkander ophelderen en bevestigen. Ook volgens Kant en zijne aanhangers is de analogie des geloofs de harmonie der afzonderlijke leerstukken des Christendoms, rustende op den grondslag der zedewet. — De analogie des geloofs is gegrond op de analogie der Heilige Schrift, namelijk op de volkomen onderlinge overeenstemming van alle uitspraken des Bijbels. Volgens deze bestaat er geenerlei strijdigheid tusschen de uitspraken der gewijde schrijvers, — waaruit volgt, dat de Bijbel zijn eigen uitlegger moet wezen, namelijk, dat men de onduidelijke plaatsen uit de duidelijke verklaren moet. Het aannemen van die gesteldheid des Bijbels berustte op de thans versletene inspiratie-theorie en was vooral het werk der Hervormers, die daarmede opkwamen tegen de willekeurige verklaring van dweepers, die zich op het getuigenis van hunnen geest beriepen, en tegen de overleverings-verklaring der R. Katholieke kerk. Deze analogie onderscheidt zich van die des geloofs daardoor, dat zij op alle uitspraken des Bijbels en de laatste alleen op leerstukken des geloofs betrekking heeft.
Op het gebied der regtsgeleerdheid verstaat men onder analogie van wet en regt de toepassing van een regtsregel op zulke gevallen, welke de wetgever wel is waar niet regtstreeks in het oog had, maar die toch redelijkerwijze wegens gelijkheid van regtsgrond (ratio legis) onder datzelfde voorschrift kunnen worden betrokken. Zelfs het meest volledige wetboek kan niet voorzien in de eindelooze verscheidenheid van gevallen, en toch kunnen burgelijke regtsquestiën om die reden niet hangende blijven. In gevallen, waar de wet geene bepaalde voorschriften gegeven heeft, past men veelal de wetten toe, die op dergelijke (analogische) gevallen betrekking hebben, gedachtig aan den regel “ubi eadem ratio, ibi eadem legis dispositio.” Deze analogie onderscheidt zich bepaaldelijk — wat voorheen niet altoos is opgemerkt — van de uitgebreide wetsverklaring (extensieve interpretatie), namelijk de toepassing der wet op gevallen, welke niet naar de letter, maar wel degelijk naar den geest er onder begrepen zijn, doordien de wetgever ze klaarblijkelijk bedoelde, maar ze wegens de gebrekkige redactie van het wets-artikel er niet woordelijk in opgenomen heeft. Het onderscheid is dus gelegen in de bedoeling van den wetgever. Men heeft voorts regts-analogie, die op den geest der geheele wetgeving, en wets-analogie, die op afzonderlijke wets-bepalingen betrekking heeft. In het strafregt is de analogie minder van toepassing. Hier geldt de regel, dat eene daad, waar geene straf op gesteld is, niet gestraft kan worden (nulla poena sine lege). Waar de wet geene straf bedreiging kent, daar weet de regter van geene overtreding. Men huldigt hier de volgende beginselen: daden, welke naar letter en bedoeling van de wet niet met straf zijn bedreigd, mag de regter niet straffen op grond, dat zij overeenkomen met eene daad, die volgens het wetboek wèl strafbaar is, of omdat de redenen, waarom deze laatste bestraft wordt, ook op eerstgemelde van toepassing kunnen geacht worden (wets-analogie), of ook omdat men ze strafbaar rekent op grond der algemeene beginselen, die men bij het zamenstellen van het wetboek heeft gevolgd (regts-analogie).