Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Ameland

betekenis & definitie

Ameland is een der twee Friesche Noordzee-eilanden en op een paar uur afstands van de kust tusschen Terschelling en Schiermonnikoog gelegen. Het heeft eene lengte van 4 en een breedte van 2 uren gaans en telt in 3 dorpen en een gehucht ruim 2300 inwoners. De landen zijn er aan de zuidzijde van het eiland laag en staan er bloot aan den af kabbelenden golfslag der zee, terwijl er de noord-zijde door hooge duinen is gedekt. De bouw- en weilanden bestaan er uit een zeer vruchtbaren kleigrond, en het is algemeen bekend, dat er in den laatsten tijd plannen beraamd zijn om daaraan eene aanmerkelijke uitgestrektheid toe te voegen door bedijking der wadden, die zich tusschen het eiland en den vasten wal bevinden. De inwoners houden er zich hoofdzakelijk bezig met zeevaart, landbouw en visscherij.

Door gemelde indijking, die bij den klimmenden prijs der vruchtbare gronden niet lang zal achterblijven, wordt Ameland tot zijn vorigen toestand teruggebragt, want het valt naauwelijks te betwijfelen, dat het, vele eeuwen geleden, tot den vasten wal van Friesland behoorde. Volgens de Friesche kronieken behoorde het in dien tijd als een vrij eigen goed aan de Friesche koningen Radboud I Gondebald en Radboud II. Deze laatste stichtte er een Heidenschen tempel, maar toen hij door Karel de Groote overwonnen was, kwamen na zijn dood zijne goederen aan de kinderen van Gondebald. Aan eene dochter van dezen, Tecla genaamd, viel Ameland ten deel. Zij huwde met Taeke Cammingha en deze werd hierdoor in 806 de eerste vrij- en erfheer van Ameland uit dat geslacht. Het eiland bleef in het rustig bezit van zijne nakomelingen tot 1405, toen de Grietman van Ferwerderadeel zich ook de heerschappij over Ameland wilde aanmatigen — ’t geen, hem echter door de Staten van Friesland werd ontzegd. Dit besluit der Staten en de daarbij verleende voorregten werden in 1494 ten behoeve van Pieter Cammingha door keizer Maximiliaan bevestigd. Ameland was alzoo als eene onaf-hankelijke heerlijkheid erkend en zond tijdens onzen oorlog met Engeland in 1654 twee gezanten naar Londen, om van Olivier Cromwell de verklaring te verkrijgen, dat zijne inwoners als onzijdige personen zouden worden beschouwd, — een voorregt, dat hun ook in 1672 ten deel viel. — In het jaar 1635 ontstond er een belangrijk geschil over het leenregt van Ameland. Eene zuster van Pieter van Cammingha was gehuwd met den Pommerschen majoor Ernst Zuhm, en deze laatste wist het te Weenen, vooral door de medewerking der Nederlandsche residenten, zoo ver te brengen, dat Ameland er beschouwd werd als een leengoed van het Keizerrijk, waarover de keizer naar welgevallen beschikken kon. Keizer Ferdinand schonk aan die residenten — Foppius van Aitzema, Anthony van Waveren en Simon de Beaumont — en aan den majoor Zuhm een diploma, waarbij hun Ameland werd opgedragen. Door een krachtig verzet der Staten-Generaal mislukten de pogingen dier heeren, om het bezit van het eiland aan de Camminghas te ontwringen. Die pogingen werden door Zuhm alleen nog eenigen tijd voortgezet, maar zonder gevolg, want men bekreunde zich weinig om zijne afgezanten en tegen aanslagen van geweld was men er steeds op zijne hoede. Eindelijk deed hij zijn regt over aan Martinus Doegen, kassier te Amsterdam, tegen eene aanzienlijke som gelds. De kassier, ook al geene vruchten plukkende van zijn bedrijf, verkocht het diploma aan den graaf von Königseck. Deze begaf zich met 150 man op vijf schepen naar Ameland op reis, maar ook dat plan verdween in rook, daar de aanvallers, door tegenwind opgehouden en eindelijk naar de Friesche kust stevenend, gevangen genomen en naar Leeuwarden gebragt werden.

In 1680 overleed Watse van Cammingha en kort daarna zijn eenige zoon Frans. Zoo verviel Ameland aan de weduwe van Watse, aan Rixt van Donia en na haren dood aan haren neef Wilko van Holdinga, baron van Schwarzenberg en diens beide zusters, van welke de eene met Edzard van Burmania en de andere met Sikko van Goslinga gehuwd was. Zij besloten in 1703, de heerlijkheid te verkoopen, en deze werd aangekocht door Johan Willem Friso, prins van Oranje en Nassau en erfstadhouder van Friesland voor de som van 170 000 gulden. De overdragt had plaats op den 27sten Mei 1704; hierbij werden de eigenaressen door Alexander Wijdenbrug en Bavius Nauta, en de Prins door Gemnich thoe Kingma vertegenwoordigd.

Ameland schijnt in een eiland herschapen te wezen door de geweldige watervloeden der jaren 1181, 1222 en 1284. Voorts heeft het hierdoor veel geleden in de jaren 1213, 1421, 1717 en 1719. Het wapen van Ameland draagt drie balken met eene halve maan. De sage vermeldt, dat zij het ontvangen hebben ter gedachtenis van een diefstal van drie balken, dien de Amelanders op Terschelling bij maanlicht hebben gepleegd, om van hun buit eene galg te bouwen voor de Friesche roovers. Ook leeft er in den mond des volks het versje:

De Amelander schalken

Hebben gestolen drie balken

Des avonds in de maneschijn,

En daarom zal het hun wapen zijn.