Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Alençon

betekenis & definitie

Alençon is de hoofdstad van het Fransche departement Orne aan de Sarthe, bevallig gelegen en van 5 voorsteden voorzien. Er zijn nog geen 20.000 inwoners, en deze houden zich grootendeels bezig met de vervaardiging van kant (Point d’ Alençon). Ook zijn er onderscheidene weverijen en spinnerijen, en in den omtrek vindt men ijzererts, vermilljoen en fraaije kwartskristallen, die tot sieraden zeer gezocht zijn.

De graven en hertogen van Alençon stamden af van Karel II van Valois, die in 1322 door zijn vader met dat Graafschap werd beleend. Deze tak stierf uit in 1525, en in 1570 schonk Karel IX dat graafschap, hetwelk reeds lang tot een hertogdom was verheven, aan zijn jongeren broeder, den hertog Frans van Anjou, die eene belangrijke rol heeft gespeeld in de geschiedenis van ons Vaderland.

Omstreeks het jaar 1578, toen sommige tegenstanders van Oranje het opperbewind dezer landen aan den aartshertog Matthias van Oostenrijk hadden opgedragen, die wegens gebrek aan krijgsvolk weinig kon doen, bood de hertog van Alençon of van Anjou zijne hulp aan. Hij verscheen met een vrij aanzienlijk leger, verkreeg den titel van “Beschermer der Nederlandsche vrijheid” en wist aan de Staten de belofte te ontlokken, dat zij hem het bewind zouden opdragen, indien zij van heer veranderden. Hij werd misnoegd, toen men hem geene vaste steden wilde inruimen en toen men weigerde twee door hem benoemde leden in den Raad van State op te nemen. Inmiddels was zijn broeder, Hendrik III, koning van Frankrijk geworden en de hoop op diens bijstand leidde tot nieuwe onderhandelingen met den Hertog. Ons land was in een benarden staat, en in 1580 vertrokken gezanten van Brabant, Vlaanderen, Holland, Zeeland en Friesland naar Frankrijk, waar zij op het kasteel Plessis la Tour met den hertog van Alençon eene overeenkomst sloten, die na de afzwering van Philips II bekrachtigd werd. Volgens die overeenkomst werd hij met zijne wettige nakomelingen heer der Nederlanden met eenige uitzondering van Holland en Zeeland, die reeds in 1576 het opperbewind aan den prins van Oranje hadden opgedragen, en van Utrecht. Daar deze drie gewesten hem niet wilden huldigen, ontstond er spoedig eene spanning. In 1581 verscheen de Hertog gedurende korten tijd in de Nederlanden en begaf zich na zijn terugkeer in Frankrijk naar Engeland, om er de hand van koningin Elizabeth te verwerven. Hij was naar het uitwendige niet zeer bevallig, en zij reeds 48 jaren oud, zoodat het der staatkunde ligt viel, met dat huwelijk een ijdel spel te drijven.

Toen Alençon in het volgende jaar in ons Vaderland verscheen, vroeg hij tot de voortzetting van den oorlog tegen Spanje groote geldsommen, en van de zijde van Frankrijk kwam niet veel hulp. Ook waren de Fransche edelen misnoegd, omdat zij volgens de overeenkomst uitgesloten waren van alle staatsambten. Zij stookten den jongen Hertog op, zoodat deze zich beklaagde over zijn gering gezag en het besluit nam, om zich hiervan met geweld meester te maken. In den aan-vang van 1583 zocht hij Antwerpen te overrompelen, maar de waakzaamheid van den Magistraat en de wakkerheid der burgers deden den aanslag mislukken. Hij verloor hierbij 1500 gesneuvelden, waaronder 300 edelen waren, en 2000 gevangenen. Ook zijn aanslag op Brugge werd door verraad verijdeld. Te Dendermonde, Dixmuiden en Duinkerken behielden de Franschen de overhand, te Oostende en Nieuwpoort werden, zij door de burgers verdreven.

Na het mislukken van den aanslag van Alençon, om zich met geweld meester te maken van het hoog gezag, begaf hij zich met zijn leger, 10.000 man sterk, naar Bergen en later naar Vilvoorden. Zijn vruchtelooze toeleg verwekte bijna overal verontwaardiging en aan het Fransche hof eene groote verslagenheid. Nadat de Hertog te vergeefs te Vilvoorden met gezanten der Staten onderhandeld had, zond Hendrik III een zekeren François du Pont, heer van Mirambeau, naar de Nederlanden, om de zaak te schikken. Wel was het de raad van Oranje en de wensch van koningin Elizabeth, de onderhandelingen met den hertog van Alençon te hervatten, maar deze zag, dat hij de volksgunst verbeurd had en vertrok naar Frankrijk. De geschorste betrekkingen werden in 1584 van weêrszijden wederom aangeknoopt, maar voor goed afgebroken door zijn dood, die den 10den Junij van dat jaar voorviel.

Hij had zijn éénendertigste levensjaar nog niet bereikt. Zijn deelgenootschap aan de Parijsche bloedbruiloft en zijn aanslag op Antwerpen zijn schandelijke vlekken op zijn karakter. Ook heeft men veel grond voor het vermoeden, dat hij geen ander doel had dan Nederland onder de heerschappij van Spanje en onder het juk der geestelijkheid te brengen. Het staatsbeleid van den schranderen Zwijger heeft ook toen de vrijheid des Vaderlands beschermd tegen den “Beschermer der Nederlandsche vrijheid.”

< >