Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aldegonde

betekenis & definitie

Aldegonde (Philips van Mamix, heer van St.), de telg van een adellijk Savooisch geslacht en een uitstekend geleerde en staatsman, werd in 1538 te Brussel geboren. Hij studeerde te Genève onder de leiding van Calvijn en na het bezoeken van andere hoogescholen begaf hij zich weder naar de Neder-landen, waar hij zich aan de krijgsdienst wijdde. De groote gaven van zijn geest bleken uit zijne bekwaamheid als krijgsman, als dichter, als prozaschrijver, als redenaar en als staatsman. Hij was de regterhand van prins Willem I van Oranje.

De oude en nieuwe talen kende hij grondig, en hij sprak ze zonder moeite. Wèl was hij een groot voorstander der burgerlijke vrijheid, wèl verfoeide hij de inquisitie, wèl was hij, even als zijn vorstelijke vriend, hoogst verdraagzaam, maar tevens toonde hij zich te zeer van den geest van zijn Geneefschen leermeester doortrokken, om zijn zegel te kunnen hechten aan volkomene vrijheid. Bij den aanvang van onzen strijd tegen Spanje be-vorderde hij met al zijne krachten de zaak der onafhankelijkheid. Hij wordt met Dirk Volkertz. Coornhert gehouden voor den opsteller van het “compromis” of het smeekschrift, dat in 1566 door het Verbond der edelen aan de landvoogdes Margaretha van Parma werd aangeboden. Toen de hertog van Alva in 1567 onze grenzen overschreed, nam Aldegonde met vele aanhangers van prins Willem I de wijk naar Duitschland. In 1572 stond hij weder hier te lande den grondlegger onzer vrijheid getrouw ter zijde. Hij werd door dezen in genoemd jaar afgevaar-digd naar de Staten te Dordrecht, waar, door den invloed zijner welsprekendheid, de regering ten gunste van Oranje veranderd werd. Daarna zag hij zich belast met het militaire bevelhebberschap te Delft, Rotterdam en Schiedam. Toen Alva, na het opbreken van het beleg van Alkmaar, zich naar Leiden begaf, veroverde hij Maaslandssluis, en bij de verdediging dezer schans viel Aldegonde in de handen der Spanjaarden (1573). Deze bragten hem naar het kasteel Vredenburg in Utrecht. Daar het bekend was, dat de Prins aan Sonoi geschreven had, dat deze den gevangen Bossu op dergelijke wijze behandelen moest, als Aldegonde door de Spanjaarden behandeld werd, herkreeg hij reeds in het volgende jaar zijne vrijheid. Kort daarna volbragt hij eene reis naar Heidelberg, waar hij de eerste hoogleeraren opdeed voor de academie te Leiden.

Bij de onderhandelingen over den vrede, die in 1575 te Breda werden gevoerd, bevond zich Aldegonde als gemagtigde der edelen. Later werd hij met Junius door den Prins naar Frankrijk gezonden, om er bijstand te zoeken. Daarna werd aan een gezantschap, bestaande uit Buis en Maalzon, Aldegonde toegevoegd, om aan koningin Elizabeth van Engeland eene krachtige hulp te vragen en haar, onder nader te bepalen voorwaarden, de opperheerschappij over Nederland aan te bieden. Vooral schitterde Marnix in 1578 op den Rijksdag te Worms, waar hij, als het hoofd van een gezantschap, in eene welsprekende redevoering aan de vergaderde Duitsche vorsten al de rampen schilderde, die de Nederlanden onder Alva, Requesens en Don Jan van Oostenrijk hadden ondervonden. Toen de Algemeene Staten besloten hadden, den Koning van Spanje af te zweren en de bescherming dezer landen aan den hertog van Anjou op te dragen, bevond zich Aldegonde onder hen, die gemagtigd werden om die besluiten ten uitvoer te brengen.

In het jaar 1584 benoemde prins Willem I hem tot burgemeester van Antwerpen. Hij verdedigde deze stad gedurende 13 maanden tegen Parma, en toen hij haar eindelijk aan de Spanjaarden overgaf, zag hij zich in zoo lasterlijke onaangenaamheden gewikkeld, dat hij alle openbare betrekkingen nederlegde. Eerst in 1590 begaf hij zich als afgezant naar het Hof van Frankrijk, en bij zijn terugkeer werd hem 800 pond Vlaamsch toegekend als achterstallige som van zijne vroegere jaarwedde. In het jaar 1594 werd hem door de Algemeene Staten opgedragen, om van den Hebreeuwschen tekst der boeken des Ouden Verbonds eene nieuwe vertaling te leveren, waarvoor hem een destijds zeer aanzienlijk jaargeld van 2700 gulden werd toegekend. Zijn dood, die den 15den December 1598 plaats greep, verhinderde de voltooijing van dien belangrijken arbeid.

Philips van Marnix, van wien men meer bijzonderheden vinden kan in het Vaderlandsch woordenboek van Kok en vooral in het werk van Broes, F. van Marnix, heer van St. Aldegonde, bijzonder aan de hand van Willem I (2 dln. Amst. 1838—1840), was ongetwijfeld een der geleerdste, schranderste en welsprekendste mannen van zijn tijd, terwijl hij vooral uitmunt door zijne geestigheid. Als staatsman, dichter, godgeleerde en taalkundige heeft hij schitterende blijken van bekwaamheid geleverd. Niet alleen heeft hij zich glansrijk verdedigd tegen den schrijver van een naamloos schimpschrift, maar vooral blijkt uit zijn geestigen “Bijenkorf der H. Roomsche kerk”, dat hij de kunst verstond, om op scherpe wijze de waarheid te zeggen. Zijne berijming der psalmen van David geven getuigenis van zijn dichterlijken aanleg. Daarenboven wordt hij door velen voor den vervaardiger gehouden van het voortreffelijke “Wilhelmus-lied.”

< >