Van dit Friesch geslacht vermelden wij in de eerste plaats Foppe of Foppius van Aitzema. Deze, die zich reeds vroeg door schitterende gaven onderscheidde en aan drie hoogescholen het hoogleeraarsambt in de regten bekleedde, werd in den aanvang der 17den eeuw eerste resident van den Staat der Vereenigde Nederlanden te Hamburg. Van hier werd hij in 1680 naar den hertog van Friedland gezonden, om een verdrag van wederzijdsche onzijdigheid te sluiten.
Later bevond hij zich aan het Hof van Denemarken om den Koning tot afschaffing van den tol op de Elbe te bewegen, en vervolgens bij den Keizer te Weenen (1636), om een tractaat van neutraliteit te sluiten en ten behoeve van prins Frederik Hendrik pogingen aan te wenden om het graafschap Meurs als leengoed te verkrijgen. Aanvankelijk scheen hij in beide aangelegenheden te zullen slagen, maar Spanje en Frankrijk wierpen belemmeringen in den weg, en hij verkreeg niets dan voor zich zelven den titel van Vrijheer des Rijks. Door zijne tegenstanders belasterd, werd hij in het volgende jaar door de Staten opontboden, maar onschuldig bevonden en met eene nieuwe zending belast. Toen het vervolgens bleek, dat Aitzema met anderen het eiland Ameland van den Keizer ter leen ontvangen had, beschouwden velen hem als een verrader, die zich had laten omkoopen. Aitzema, bijna nergens veilig en in zijn Vaderland het allerminst, nam de wijk naar Praag en vervolgens naar Weenen, waar hij weldra overleed.
Een andere telg van dat geslacht, Hessel van Aitzema, behoorde in het jaar 1584 onder de gezanten, belast met de taak om de oppermagt over de Nederlanden aan eene vreemde mogendheid, eerst aan den Koning van Frankrijk en vervolgens aan de Koningin van Engeland, op te dragen. Hij wist laatstgenoemde, die evenzeer als Frankrijks Vorst het aanbod van de hand wees, tot het verleenen van meer bijstand te bewegen. Hij was een van de aanzienlijke Friezen, die het waagden, op eigen gezag de opperheerschappij des lands nogmaals aan Elisabeth van Engeland aan te bieden. Die Friezen werden echter niet door de Staten als gezanten erkend, en zjj beijverden zich, ter bereiking van hunne bedoelingen, om Leicester tot een togt naar Friesland aan te sporen. Deze was hiertoe bereid, maar de gemagtigden der Staten van Friesland kwamen daartegen in verzet. Hessel van Aitzema, president van het Hof van Friesland, werd in zijn huis als gevangene bewaakt en van zijn ambt ontzet. Later echter schijnt hij hersteld te wezen in zijne waardigheden, daar wij vermeld vinden, dat hij op eene reis naar de Staatsvergadering te Breda overleden en aldaar begraven is.
Eindelijk maken wij gewag van Lieuwe van Aitzema, in 1600 geboren te Dockum, waar zijn vader Meinardus van Aitzema burgemeester was. Lieuwe was naauweljjks 16 jaren oud, toen zijne Poëmata juvenilia in het licht verschenen. Later ontving hij door den invloed van zijn oom Foppe van Aitzema de betrekking van Raad en President der Hanzé-steden te ’s Hage. Ambtshalve reisde hij bij herhaling naar Engeland. Een grooten roem heeft hij zich verworven door zijn uitgebreid werk: Saaken van staat en oorlogh in en omtrent de Vereenigde Nederlanden, hetwelk met den Vredehandel en Herstelde Leeuw 16 deelen in kwarto telt. Het loopt over de jaren 1621 tot en met 1661, — een tijdperk, waarin de schrijver zich bijna onafgebroken te ’s Hage bevond, waar hij op de hoogte bleef der gebeurtenissen en waar hij wegens zijn ambt en zijne vriendschapsbetrekkingen toegang had tot vele bescheiden, die voor anderen ongenaakbaar bleven.
Behalve genoemde werken schreef hij zijn Strijdende Leeuw. Hjj overleed te ’s Hage den 23sten Februarjj 1669. Zijn groot geschiedwerk is door Lambert Sylvius tot het jaar 1679, en door een onbekende tot het jaar 1687 voortgezet.