Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hamburg

betekenis & definitie

Hamburg, de aanzienlijkste vrije stad en tevens de voornaamste koopstad van Duitschland, ligt in een bevallig oord op den regter oever der Elbe, 18 geogr. mijl boven de plek, waar deze rivier zich uitstort in zee, en aan de Alster, die er hare wateren in de Elbe ontlast. In het noordoosten der stad vormt de Alster eene groote waterkom (de Buiten-Alster), door de voorstad St. Georg en door talrijke buitenverblijven omgeven en in verband staande met eene kleinere waterkom (de Binnen-Alster), in de stad gelegen. Een tak van de Elbe, die zich van de oostzijde naar Hamburg uitstrekt, verdeelt zich in de stad in een aantal kanalen, welke zich in het zuiden onderling en met de Alster tot eene ruime haven verreenigen, welke met den hoofdtak der Elbe in verband staat.

Deze hoofdtak vormt eene kleine haven, welke bepaaldelijk voor zeeschepen bestemd is. Doch ook eerstgenoemde haven is in 1865 ingerigt voor schepen met een diepgang van ongeveer 5 Ned. el, van kaden omgeven, waarachter zich magazijnen verheffen, vanwaar de goederen langs ijzeren sporen van de schepen naar den spoorweg naar Berlijn vervoerd kunnen worden. Langs de kanalen worden voorts de waren naar de pakhuizen gebragt. Daarenboven is de stad omgeven door eene vrij diepe gracht ter breedte van 40 Ned. el. Meer dan 60 bruggen zijn over de binnenwateren gelegd, om de gemeenschap te bevorderen. De brug over de Elbe, in 1813 door Davoust gebouwd, is later afgebroken, doch vóór korten tijd werd een nieuwe spoorwegbrug over die rivier voltooid. Hamburg is verdeeld in de Oudstad, de Nieuwstad en de voorsteden St. Georg en St.

Pauli. De Oudstad, het oostelijk gedeelte, is laag gelegen en wordt bij springvloed dikwijls overstroomd. De hooger gelegene Nieuwstad is het westelijk gedeelte van Hamburg en vormt sedert 1650 met de Oudstad één geheel. De voorstad St. Georg, in het noordoosten gelegen, ontstond reeds in de 13de eeuw, doch heeft zich eerst tegen het einde der 18de aanmerkelijk ontwikkeld. De voorstad St.

Pauli, welke zich ten westen van de stad tot aan de grenzen van Altona uitstrekt, wordt reeds vroeg vermeld onder den naam van Hamburger Berg, doch was voorheen van weinig beteekenis; thans echter vindt men er groote fabrieken, aanzienlijke slagterijen en eene belangrijke veemarkt. Behalve deze aloude voorsteden ontwikkelen zich rondom de stad nieuwe gedeelten, zooals vóór de voormalige Dampoort en op de Ulenhorst, waar wijken met prachtige woningen verrijzen , — op den Hammerbrook, waar zich vele fabrieken bevinden, en op de Elbe-eilanden Grasbrook en Steinwarder. Op de plaats der voormalige wallen zijn in 1819 parken aangelegd, en later heeft men ook de oude stadspoorten afgebroken. Tot de voornaamste straten behooren er de twee, die den naam van Jungfernsteeg dragen (aan de Binnen-Alster), de Alsterdam, de Esplanade, de Ferdinandstraat, en de Oude en Nieuwe Wal. In de Oude Jungfernsteeg en op den Nieuwen Wal vindt men de prachtigste winkels, — en ook de Alster-areaden en de rijkversierde bazar mogen niet onvermeld blijven. Een uitgebreid net van riolen brengt alle onreinheid naar de Elbe, terwijl de beroemde „Stadtwasserkunst”, een toren op ½ uur gaans van de stad, deze van versch drinkwater voorziet.

Na den geweldigen brand van 1842 is de stad veel regelmatiger en fraaijer dan te voren herrezen. Nadat men in 1805 den zeer ouden dom, in 1106 gesticht, wegens bouwvalligheid heeft afgebroken, zijn er nog 6 Protestantsche hoofdkerken, namelijk de Petri-, Nicolaï-, Catharina-, Jakobi- en Michaëliskerk, volgens welke de stad in kerspelen verdeeld is. Voorts zijn er onderscheidene kapellen, 2 kerken in de voorsteden, alsmede een aantal bedehuizen van andere kerkgenootschappen. Van de kerken, welke door de vlammen werden vernield, zijn de Petri- en Nicolaïkerk in spitsboogstijl en de Michaëliskerk (met een toren ter hoogte van ongeveer 150 Ned. el) in den trant der voorgaande eeuw weder opgebouwd. Van de openbare gebouwen vermelden wij voorts: de Beurs, waar zich dagelijks ongeveer 4000 kooplieden vereenigen, — het gebouw der Bank, — het Senaatsgebouw, — het zeemanshuis,—het Johanneum, —de Kunsthalle, — het nieuwe weeshuis, enz. Behalve een aantal tooneelinrigtingen in de voorsteden, heeft men er twee schouwburgen. Voorts vindt men er een gymnasium, — eene inrigting van hooger onderwijs met eene bibliotheek, — het Johanneum, — eene zeevaartschool met een observatorium, — eene tweede zeevaartschool op het Elbe-eiland Steinwarder, enz. De stadsbibliotheek telt meer dan 200000 deelen, benevens 5000, gedeeltelijk zeer belangrijke handschriften.

Het muséum voor natuurlijke historie onderscheidt zich door volledigheid. De stedelijke verzameling van schilderijen bevindt zich in de reeds genoemde Kunsthalle. Ook heeft zich in 1865 eene vereeniging gevormd tot het bouwen van eene muziekhalle. Voorts vermelden wij de verzameling van Hamburgsche en Duitsche oudheden, de ethnographische verzameling, den botanischen en bovenal den zoölogischen tuin. Verbazend groot is er wijders het aantal genootschappen voor kunst en wetenschap; ook zijn er vele inrigtingen van weldadigheid. Hiertoe behooren het algemeen ziekenhuis, — het krankzinnigengesticht, in 1864 geopend, — het werk- en armenhuis, — het weeshuis, waar zich 500 kinderen bevinden, —het zoogenaamde „Rauhe Haus” voor verwaarloosde kinderen, enz.

Volgens de telling van 1 December 1873 telde de bevolking van het Hamburgsch gebied bijna 358000 en die der stad ruim 240000 zielen. Volgens de begrooting over 1874 bedragen de stedelijke uitgaven ongeveer 22 ⅓ millioen mark, en de inkomsten bijna even zooveel, terwijl de openbare schuld geklommen is tot omstreeks 124 ½ millioen mark. In 1869 liepen er 2185 stoombooten en 3007 zeilschepen binnen en schatte men de waarde van den invoer op 421 millioen thaler. Daarenboven verschenen er in dat jaar ruim 53000 rivier-vaartuigen.

Verder bezat Hamburg zelf in 1869 niet minder dan 473 zeeschepen, waaronder zich 36 stoombooten bevonden. De handel heeft er reeds reusachtige afmetingen, en deze nemen er, tegelijk met de welvaart der ingezetenen , van jaar tot jaar toe. Ook de wisselhandel heeft er een aanmerkelijken omvang.

Voorts bestaan er 2 groote banken, de Noord-Duitsche bank en de Vereenigingsbank. Hoogst belangrijk is er voorts de assurantie-maatschappij tegen zeegevaar, welke een kapitaal van honderde millioenen thaler verzekert, terwijl de Vereeniging ter bevordering van landverhuizing wel eens jaren heeft, waarin zij 50000 personen naar Amerika verzendt. Wijders heeft men er scheepstimmerwerven, suikerraffinaderijen, tabaks- en sigarenfabrieken, ijzergieterijen, koper- en zilversmederijen, beschuitbakkerijen, slagterijen, meubelmakerijen, fabrieken van spoorwegwaggons, enz.

Éene regelmatige stoombootvaart verbindt Hamburg met verschillende plaatsen aan de Elbe, en over zee met Londen, Hull, Newcastle,Grimsby, West-Hartlepool, Leith, Bergen en Drontheim, Gothenburg, Amsterdam, Rotterdam, Antwerpen, enz.

Een regelmatig verkeer met New-York heeft wekelijks plaats met groote stoombooten. Voorts heeft men Trans-Atlantische verbindingslijnen met Baltimore, West-Indië en Brazilië. Spoorwegen loopen van Hamburg naar Berlijn, Lübeck, Altona, Bremen enz. Het grondgebied van Hamburg heeft eene uitgebreidheid van 7,442 geogr. mijl. Daarvan behooren 5,855 geogr. mijl tot het Tolverbond en 1,587 geogr. mijl tot het vrijheidsgebied. Eerstgenoemd grondgebied bestaat uit de nabij de stad gelegene eilanden en dorpen, uit het ambt Ritzebüttel met het vlek van dien naam en Cuxhaven, het eiland Neuwerk, en het ambt Bergedorf, welk laatste een gemeenschappelijk eigendom is van Hamburg en Lübeck.

Men meent, dat de stichting van Hamburg dagteekent van het begin der 9de eeuw, toen Karel de Groote op eene hoogte tusschen de Elbe en den oostelijken oever der Alster een burgt en eene kerk deed verrijzen, om het ontluikend Christendom te bevorderen en te beveiligen. De gunstige gelegenheid aan den oever der Alster en der Bille en de nabijheid der Elbe deden er de bevolking weldra toenemen.

De inwoners werden er wel is waar gedurig door de Barbaarsche naburen verontrust, doch hun aantal nam gestadig toe, zoodat Hamburg zich voorspoedig uitbreidde. Reeds in de 12de eeuw begon deze stad eene belangrijke handelplaats te worden, te meer daar zij begunstigd werd door keizer Frederik I, die in 1199 de Elbe-tollen ophief, en door keizer Otto IV, die haar den rang van vrije rijksstad toekende. Nadat zij alzoo in het bezit was gekomen van een aanzienlijk grondgebied en van vele voorregten, ontwikkelde zij zich met kracht als lid der Hansa, terwijl zij goederen en dorpen in hare nabijheid aankocht. Ook na het verval der Hansa behield zij een bloeijenden handel, terwijl zij hare betrekking als lid der Hansa tot in 1810 onafgebroken bewaarde met Lübeck en Bremen en die ook in 1813 en 1814 weder aanknoopte. De Hervorming werd er ingevoerd door het recès van 18 Februarij 1529, en thans belijdt het meerendeel der bevolking de Luthersche godsdienst.

Toch maakte de bisschop van Bremen steeds aanspraak op het bezit van den dom, en bij den Munsterschen Vrede werd deze aan Zweden toegewezen, later tegelijk met het hertogdom Bremen aan Hannover. In 1618 was Hamburg als vrije rijksstad erkend, en dit gaf Denemarken aanleiding om haar den oorlog te verklaren, zoodat zij door groote offers den vrede moest koopen. De Dertigjarige Oorlog bragt haar een groot aantal nieuwe bewoners, daar zij verschoond bleef van alle oorlogs-ellende. Toch ontstonden er in de 17de eeuw gedurig oproerige bewegingen tegen den Senaat, en deze namen in 1708 zulk eene dreigende houding aan, dat de aanzienlijkste burgers de tusschenkomst des Rijks verlangden. Daarop kwam het recès van 1712 tot stand, waarop de vroegere constitutie van Hamburg rustte. Inmiddels ontwikkelde er zich de handel met ongemeenen spoed, vooral ook door het regtstreeksch verkeer met Noord-Amerika en door den oorlog in de Nederlanden en aan de Rijn, die den aldaar bedreigden koopman zijne zaken deed verleggen naar Hamburg.

In 1802 werd ook de dom aan de stad afgestaan en hare zelfstandigheid, bepaaldelijk met betrekking tot Denemarken, op nieuw erkend. Hamburg was alzoo in den aanvang der 19de eeuw een der welvarendste en rijkste vrije staten. Het bezetten van Hannover door de Franschen in 1803 had echter voor de stad zeer noodlottige gevolgen. Zij zag zich genoodzaakt, om aan Hannover eene aanzienlijke som voor te schieten. De Franschen maakten vervolgens zich meester van het ambt Ritzebüttel (1806), om de Elbe te sluiten voor den Engelschen handel, en na den slag bij Lübeck rukte den 19den November 1806 eene Fransche krijgsmagt onder Mortier in Hamburg, waarna Engeland de rivier blokkeerde.

Nu moest Hamburg zeehandel drijven over Tonningen en Husum, en wat over Hannover en langs de Elbe vervoerd werd, moest gewaarmerkt wezen als niet van Britschen oorsprong. Na den Vrede van Tilsit werd de stad wel is waar ontruimd, maar zij had slechts eene schaduw behouden van hare vroegere onafhankelijkheid. Ook werd zij voortdurend en op velerlei wijze door de Fransche legerhoofden uitgezogen, terwijl zij onderscheidene voorregten verloor. Eindelijk werd zij bij decreet van den 13den December 1810 ingelijfd in het Fransche Keizerrijk en tot hoofdplaats aangewezen van het nieuwe departement „Monden van de Elbe”. Nadat den 18den Maart 1813 de Russische kolonel Tettenborn de stad in bezit genomen had, herkreeg zij hare voormalige grondwet en maakte zich gereed om deel te nemen aan den strijd tegen Frankrijk. Weldra echter bragt eene overmagt der Franschen de Verbondene Mogendheden aan het wijken; de vijanden maakten zich meester van den linker oever van de Elbe en begonnen in den nacht vóór den 20sten Mei de stad met hauwitsergranaten te beschieten, nadat daags te voren de Deensche hulptroepen waren afgetrokken. Wél verschenen den 21sten Mei 2 Zweedsche bataljons, doch deze verlieten den 25sten daaraanvolgende de stad.

Er ontstond verdeeldheid tusschen de militaire bevelhebbers en den Senaat, zoodat deze den bijstand van Denemarken inriep. Deze kwam den 29sten Mei, en Tettenborn verliet de stad. Nog vóórdat er eene capitulatie gesloten was, rukten de Denen als bondgenooten van Frankrijk er binnen, en den 30sten Mei volgde Davoust met eene aanzienlijke Fransche krijgsmagt, om de stad te versterken en tevens om haar te straffen. Dit geschiedde op eene gestrenge wijze. Zij moest eene boete betalen van 48 millioen francs, en de bevelhebber nam voorts de bank met 7 ½ millioen m. bco. in beslag, terwijl tegen het einde des jaars 30000 menschen uit de stad verjaagd en aan de ellende van een gestrengen winter prijs gegeven werden.

Tevens deden de Franschen in den omtrek der stad de huizen van 8000 menschen in brand steken, ’tgeen met zooveel spoed geschiedde, dat er nagenoeg niets kon gered worden. Daar de Russen eerst onder Wallmoden en vervolgens onder Bennigsen te zwak waren, om het beleg vóór Hamburg te slaan, bleef Davoust tot aan het einde van den oorlog in het bezit der stad. Hij ontruimde haar eerst den 31sten Mei 1814, waarna Bennigsen er heerschappij voerde tot aan het einde des jaars. De schade, van 1805 tot 1814 door Frankrijk aan Hamburg berokkend, wordt geschat op 140 millioen m. bco. Reeds den 26sten Mei 1814 herstelde de Senaat, gesteund door eene commissie van 20 door de burgers gekozene leden de voormalige constitutie, en als vrije stad werd zij in 1815 lid van den Duitschen Bond. Terwijl de voorsteden en buitenverblijven weldra uit hunne asch verrezen, ontwikkelde zich de handel tot nog grooteren bloei dan voorheen, zoodat zelfs de handelscrisis der jaren 1825, 1826, 1837 en 1857 er op verre na niet zulke verwoestende schokken veroorzaakte als elders.

De vreeselijke brand van 5 tot 8 Mei 1842 vernielde er echter in 75 straten 4219 gebouwen, waaronder zich 3 kerken bevonden, kostte aan meer dan 100 menschen het leven en veroorzaakte eene geweldige schade, doch het bleek, dat ook deze ramp het crediet der stad niet benadeelde, welke verjeugdigd en verfraaid uit hare asch verrees. Al spoedig na het jaar 1842 deed zich intusschen de behoefte gevoelen aan eene herziening der verouderde wetten en instellingen.

Deze toch huldigden de aristocratie van het grondbezit.

Aan het hoofd van den Staat bevond zich de Senaat, die zich zelven aanvulde, doch zonder toestemming der eigenerfden of grondbezitters geene wet kon uitvaardigen. Het bestuur der geldzaken was opgedragen aan eene afzonderlijke commissie van burgers. De behoefte aan herziening werd vooral krachtig gedurende de volksbewegingen van 1848. In December van dat jaar werd dan ook eene constituérende vergadering benoemd van 188 leden, en deze leverde een ontwerp in. Noch dit laatste, noch een nieuw ontwerp, door eene commissie van 9 leden ingediend, kon echter de goedkeuring verwerven, zoodat eerst den 28sten September 1860 de tegenwoordige „Grondwet van Hamburg” werd uitgevaardigd.

Volgens deze berust de regéring in de handen van den Senaat en van de Burgerschap. Eerstgenoemde bestaat uit 18 leden, van welke de helft regtsgeleerden en van de andere helft 7 kooplieden moeten zijn. De Senatoren worden voor levenslang gekozen door den Senaat en de burgers. Wie de benoeming tot senator van de hand wijst, verliest zijne staatsburgerlijke regten. Twee syndici en 2 secretarissen staan den Senaat ter zijde. Een eerste en tweede burgemeester, jaarlijks bij geheime stemming te kiezen, zijn belast met het voorzitterschap in den Senaat. De Burgerschap bestaat uit 196 leden;

88 van deze worden gekozen door alle belastingbetalende burgers, 48 door de grondbezitters, en 60 door de ambtenaren. De gekozene heeft zitting gedurende 6 jaar, en om de 3 jaar treedt de helft af. Eene burgercommissie van 20 leden kan verlof geven tot uitgaven tot 3000 mark toe, en in het algemeen wordt het beginsel gehuldigd, dat gezamenlijke besluiten van den Senaat en van de Burgerschap verbindend zijn. Door de nieuwe grondwet is het staatsbestuur volkomen gescheiden van de regtspleging. Het hoogste geregtshof is het Hof van Appèl der vrije steden te Lübeck. Voorts bezit Hamburg een hoog en laag geregtshof en eene handelsregtbank. In al die regtbanken hebben regtsgeleerden en kooplieden zitting. De grondwet waarborgt voorts eene gestrenge verantwoordelijkheid der ambtenaren.

Iedere afdeeling van bestuur (Deputation) bestaat uit één tot 3 leden van den Senaat en een aantal burgers onder het voorzitterschap van een Senator. Dit is ook het geval met de afdeeling voor Financiën, welke te voren alleen uit burgers bestond. De burgerlijke leden dier afdeelingen bekleeden hun ambt zonder belooning en mogen voor de op hen uitgebragte keus niet bedanken. Alle burgerlijke regten worden toegekend aan de belijders van elke godsdienst, zoodat ook de Israëlieten er bevoegd zijn, de waardigheid van senator te bekleeden. De Staat is belast met de leiding van en het toezigt op het onderwijs en benoemt tot dat einde een schoolbestuur. Er is schoolpligtigheid ingevoerd en eene kweekschool voor onderwijzers gesticht, terwijl er aanzienlijke sommen aan het bouwen van schoollokalen werden besteeed. Ook zijn de brandbluschmiddelen en is het rioolstelsel er aanmerkelijk uitgebreid en verbeterd.

Sedert de afkondiging van deze grondwet zijn voorts verschillende belangrijke wetten uitgevaardigd, vooral strekkende om de vrijheid van handel en nijverheid te bevorderen en den bloei der stad te verhoogen. Voorheen had Hamburg in den Raad van den Duitschen Bond met de overige Vrije Steden eene gezamenlijke stem, en in het Plenun eene afzonderlijke stem, terwijl de stad ruim 2000 man moest leveren tot het Duitsche Bondscontingent. Het jaar 1866 was voor alle Duitsche Staten en vooral ook voor Hamburg zeer gewigtig. Nadat het in de Bondsvergadering met Lübeck en Bremen tegen de Oostenrijksche voordragt van 14 Junij gestemd had, schaarde de stad zich aan de zijde van Pruissen en in het volgende jaar bij den Noord-Duitschen Bond, zich wijselijk voegende naar den loop der omstandigheden. Reeds in den aanvang van 1867 deed zij afstand van haar eigen contingent en droeg de regeling van hare militaire zaken op aan Pruissen, terwijl zij voorts met Lübeck en Bremen hare voormalige gezanten der Hansa uit Londen en Parijs terugriep. Ook het bestuur der consulaire zaken ging nu over op den Noord-Duitschen Bond.

De constitutie van dezen Bond bepaalde, dat de Vrije Steden vrijhavens konden blijven, tenzij ze het beter oordeelden, zich aan het Tolverbond aan te sluiten. Lübeck volgde laatstgenoemden weg, doch Hamburg en Bremen gaven de voorkeur aan het behoud eener volkomene handelsvrijheid. Alzoo moesten er afsluitingslijnen bepaald worden, en dit is de oorzaak, dat een gedeelte van Hamburgs grondgebied tot het Tolverbond behoort. Een der belangrijkste gevolgen der omwenteling van 1866 is intusschen voor Hamburg het bouwen van eene brug over de Elbe, iets dat te voren steeds belemmerd was door den kleingeestigen naijver der Hannoversche regéring. Die brug is voor het verkeer geopend, en in verband daarmede zijn groote kaden aangelegd, waar de lading der zeestoombooten door middel van stoomkranen op waggons kan worden overgebragt. Zoo ontwikkelt Hamburg zich meer en meer en dingt de grootste koopsteden der wereld naar de kroon. Eindelijk vermelden wij nog, dat de stad 3 vertegenwoordigers afvaardigt naar den Duitschen Rijksdag.