Agram, in het kroatisch Zagor en in het Hongaarsch Zagrab genaamd, is het meest zuidwestelijk en het grootst van de drie gewesten van Kroatië en telt op ruim 31 □ geographische mijlen omstreeks 72.000 inwoners. Het land is er in het noorden heuvelachtig, terwijl het dal der Save vruchtbare vlakten en uitgestrekte moerassen bevat. Koren, hout en tabak zijn er de voornaamste voortbrengselen.
De hoofdstad van dit gewest en tevens van geheel Kroatië draagt denzelfden naam en ligt aan den voet van het boschrijke Szelma-gebergte en niet ver van den mond der vischrijke Krapina, waar deze zich uitstort in de Save. Zij is de zetel van den Banus, van het hoogste Geregtshof en van den Bisschop. Ook bestaan er uitmuntende scholen, en in 1867 verrees er eene Zuid-Slawische akademie van wetenschappen. Men verdeelt haar in de Bovenstad, waar de huizen zich amphitheatersgewijs boven elkander verheffen, in de Benedenstad, die in de vlakte gelegen is, en in de Bisschoppelijke stad (Opatowina), in welk laatste gedeelte zich grootsche gehouwen in een Gothischen stijl verheffen. Er zijn bijna 17.000 inwoners, en in hare nabijheid liggen de warme baden van Stubitza.