Het geslacht, dat dien naam draagt, heeft aan Zweden eenige geleerde mannen geleverd. Tot hen behooren: Adam en Arvid August.
De eerste, den 8sten October 1750 te Lorf in West-Gothland geboren, was een der laatste leerlingen van Linnaeus. Aanvankelijk onderwees hij de Oostersche talen, doch in 1785 werd hij leeraar in de kruidkunde aan de hoogeschool te Upsala. In 1789 deed hij eene reis door Engeland en Schotland, en in 1792 begaf hij zich zelfs naar Sierra Leone op de kust van Afrika. Vier jaren later werd hij secretaris bij de Zweedsche ambassade te Londen, maar in 1799 keerde hij naar Upsala terug. Hier stichtte hij het Institutum Linnaeanum en onderwees als hoogleeraar de materia medica. Hij overleed den 26sten Januarij 1837. Hij heeft een groot aantal werken geschreven. Zijn naam is in dien van onderscheidene plantensoorten bewaard, en zijne uitgebreide verzameling van planten is door het bestuur der Universiteit te Upsala aangekocht.
De tweede, geboren den 6den Mei 1785, werd in 1821 predikant te Enköping. Hij onderscheidde zich door zijne nasporingen op het gebied der oude Noordsche letterkunde. Als dichter, als vertaler van de Edda en als uitgever van oude volksliederen verwierf hij grooten roem. Daarenboven schreef hij eene geschiedenis van Zweden, uit volksoverleveringen geput.
