Adelheide, eene dochter van Wichard van Pont, eerste voogd van Gelderland, was abdis van Villigt, een klooster onder het aartsbisdom Keulen. — Eene andere Adelheide, eene dochter van Wichard III, volgde in 1061 haren vader op in de regering van Gelderland en huwde toen met Otto, graaf van Nassau.
Deze had uit zijn vorig huwelijk met Sophia van Zutphen een zoon, Gerlak genaamd, die op zeven-en-dertigjarigen ouderdom bij IJsselmonde sneuvelde. Gerlak had zijn vader erfgenaam gemaakt van het graafschap Zutphen, zoodat dit met Gelderland vereenigd werd. Adelheide stierf in 1085 en liet drie zonen na. — Eene derde Adelheide of Alix was eene dochter van Robbert de Fries en van Geertrui van Saksen. Zij huwde eerst met Canut, koning van Denemarken, en vervolgens met Rogier, hertog van Calabrië. Karel de Goede, graaf van Vlaanderen, die in 1227 te Brugge werd gedood, was haar zoon uit het eerste huwelijk. — Eene vierde Adelheide was de eenige dochter van Otto II, graaf van Gelder en Zutphen. Zij huwde met graaf Willem van Friesland, die na den dood van zijne nicht Ada graaf van Holland en Zeeland werd. Zij stierf in 1270 en liet verscheidene kinderen na. — Eene vijfde Adelheide , Aleid of Alida was eene dochter van Dirk, graaf van Kleef, en gehuwd met Dirk VII, graaf van Holland. Zij was eene heldhaftige, maar tevens eene hoogst eerzuchtige vrouw, die niet schroomde, zelfs hare dochter Ada aan hare plannen op te offeren. — Eene zesde Adelheide of Aleid was eene dochter van graaf Floris IV en gehuwd met Jan van Avennes. Na het overlijden van graaf Floris (1258) was zij voogdes over den minderjarigen graaf Floris V. De Zeeuwen erkenden haar gezag, maar de Hollanders wilden geene heerschappij van eene vrouw verdragen, zoodat zij in 1275 dat land moest verlaten. — Eene zevende Adelheide of Aleid, uit het roemrijk geslacht van Poelgeest gesproten , eene schoone, maar ligtzinnige vrouw, was de vertrouwde vriendin van hertog Albrecht van Beijeren, dien zij tegen de Hoekschen ophitste. Willem van Oostervant, ’shertogs zoon, was over den invloed van Aleid zoo verontwaardigd, dat onderscheidene edelen hem eene dienst meenden te bewijzen, toen zij in het jaar 1392 in ’s Graven hof in hare slaapkamer doordrongen en haar met vele wonden om het leven bragten. Albrecht, in toorn ontstoken, daagde de moordenaars voor ’t Hof, en toen zij niet verschenen, werden zij verbannen en hunne goederen verbeurd verklaard. Willem van Oostervant poogde te vergeefs de woede zijns vaders tot bedaren te brengen, en daar hij zelfs van medepligtigheid verdacht werd, nam hij de wijk naar zijn slot Altena bij Woudrichem. Albrecht snelde met zijn leger derwaarts en bestormde het kasteel, zoodat de belegerden zich weldra met behoud van lijf en goed moesten overgeven, terwijl Koenraad Kuser, de vader van Willem Kuser, die bij den moord van Aleid was omgekomen, verwoestende strooptogten deed door het omliggende land. Inmiddels was Willem, vóór de aankomst zijns vaders, eerst naar ’s Hertogenbosch en toen naar Frankrijk geweken, terwijl alle pogingen, om den vader tot zachtere gezindheden jegens zijn oudsten zoon te stemmen, vruchteloos bleven.