Adamieten noemden zich de aanhangers eener dweepzieke secte, in de tweede eeuw onzer jaartelling door Prodicus, een leerling van Carpocrates, gesticht. Zij verwierpen het huwelijk en hielden in paradijs-gewaad hunne vergaderingen, terwijl zij hunne strenge onthouding op de hardste proef stelden.
Eene dergelijke secte verrees in de 14e en 15e eeuw. Zij werd gesticht door een Franschman, Picard genaamd. Deze drong met een groot aantal volgelingen door Noord-Duitschland heen tot in Oostenrijk, noemde zich Adam, den zoon van God, ijverde tegen de leer van het avondmaal en voor de gemeenschap der vrouwen. Hij overleed in Moravië, en zijne aanhangers begaven zich naar Bohemen, waar zij zich op een eilandje in de Luscinicz of Lausnitz verschansten en van hier strooptogten ondernamen in den omtrek. Eindelijk werden zij aangetast door Johann Ziska, die hunne vesting na eene hardnekkige verdediging innam en een groot getal Adamieten over den kling joeg. Daarna verspreidden zij zich over Bohemen en Moravië en sloten zich eenigzins aan bij de Taborieten, met wie zij wel eens worden verwisseld. Men verontrustte hen niet, en zij bleven in het district Chrudim het talrijkst bestaan. Toen in 1849 eene eerste schemering van godsdienstvrijheid over Oostenrijk aanlichtte, traden zij weder te voorschijn, en bij die gelegenheid is hunne leer meer algemeen bekend geworden. Zij gelooven aan geenen God, wiens naam zij niet eens mogen noemen, maar aan eene magt (Moc), die het heelal geschapen heeft, hetwelk thans naar bepaalde wetten blijft bestaan. Ieder mensch draagt de godheid in z}jn binnenste. Zij hebben een afzonderlijken geest, die hen bestuurt, en wie dat voorregt bezitten, zijn vrij van zonde. De onsterfelijkheid der ziel noemen zij een damp, maar die des ligchaams schijnt tot hunne leerstellingen te behooren. Ook verwachten zij een Messias (Marokan), die plotselijk verschijnen zal, om alle menschen behalve de Adamieten te verdelgen. Zij erkennen geen onderscheid tusschen ouders en kinderen en noemen de eerstvermelflen eenvoudig “voorvaderen.” Zij verbranden alle heiligenbeelden, verwerpen den doop en hebben zelfs geene namen, zoodat zij elkander steeds Adam en Eva noemen. Zij weigeren den eed, bewaren een geheimzinnig stilzwijgen over hunne leer en laten, wanneer zij zich uit een huis verwijderen, de deur openstaan, welligt om te kennen te geven, dat het een eigendom is van ieder ander. Voorts zien zij zeer sterk op een regtvaardigen, onberispelijken wandel, zoodat zij dezulken, die zich aan ergerlijke verkeerdheden schuldig maken, niet in hunne gemeenschap opnemen. Zij vergaderen ongekleed te middernacht. Het opperhoofd van deze secte in het district Chrudim Is een wever, Pelzmann genaamd, die bij het werven van aanhangers in het dorp Strackone zoo veel opschudding veroorzaakte, dat de militaire magt te hulp werd geroepen. De Adamieten verborgen zich nu weder achter hun geheimzinnigen sluijer, doch men meent zeer goed te weten, dat die secte nog bestaat.