Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Actie

betekenis & definitie

Zoo noemt men een aandeel in het kapitaal, dat eene nijverheidsonderneming vereischt. Is er eene halve ton noodig, om eene fabriek op te rigten, en heeft de ondernemer dat kapitaal niet in eigendom , dan kan hjj het in aandeelen van — bij voorbeeld — vijfhonderd gulden elk verdeelen.

Van die honderd aandeelen of actiën neemt hij zelf zoo veel als hjj betalen kan en hij zoekt de overige te plaatsen bij hen, die vertrouwen stellen in zijne onderneming. Uit de winsten, die deze oplevert, wordt in de eerste plaats eene billijke rente aan de actiehouders betaald en vervolgens — zoo er nog overschiet — een dividend. De actiën kunnen op naam zijn van den geldschieter en ook aan toonder. In beide gevallen zijn zij verkoopbare papieren, wier waarde van den gunstigen of ongunstigen stand der onderneming afhankelijk is.

Eene actie noemt men ook het gebruik maken van regtsmiddelen om zich regt te verschaffen tegen zijn naaste, zoodat men dezen daardoor in regten betrekt.

Intusschen is dat woord het meest bekend in eerstgenoemde beteekenis. Een zonderling tijdperk in de geschiedenis van westelijk Europa is dat van den actie-handel, die in Frankrjjk ontstond, naar Engeland overwaaide en ook in Nederland eene belangrijke rol vervulde. Over dat onderwerp meenen wij hier een en ander te moeten mededeelen.

Reeds in den aanvang der zeventiende eeuw werden door middel van actiën of aandeelen in ons land maatschappijen opgerigt, die zich met de uitrusting van koopvaarders bezig hielden, en sommige van haar deden zoo voordeelige zaken, dat zij jaarlijksche uitdeelingen konden doen van l/3de , de helft en zelfs 3/4de van het gestorte kapitaal, zoodat de waarde dier actiën aanmerkelijk rees. Te Parijs was in 1718 eene handelmaatschappij opgerigt, die hare winsten wenschte te behalen op de Mississippi in Amerika. Haar oprigter was een behendige en schrandere Schot, Law genaamd, die door den hertog van Orleans, als regent van Frankrijk, gebruikt werd tot herstelling der berooide financiën van den Staat. De geslepen Law wist de voordeelen dier maatschappij zoo hoog op te vijzelen, dat niet alleen de actiën, aanvankelijk ten bedrage van 100 millioen livres, gretig genomen werden, en dat hij er vervolgens nog veel meer plaatste, maar ook, dat die actiën tegen meer dan twintigmaal de oorspronkelijke koopsom werden verkocht. Eene algemeene actie-woede had zich van Frankrijk meester gemaakt. Immers wie heden honderdduizend gulden had, kon soms na weinige dagen over millioenen beschikken. Ieder wilde rijk worden en vond in den actiehandel daarvoor den weg geopend. Intusschen zagen velen hunne luchtkasteelen instorten. Toen die papieren, die enkel eene denkbeeldige waarde bezaten, zoo hoog waren gestegen, dat er moeijelijk koopers te vinden waren, daalden zij met veel grootere snelheid dan zij waren geklommen, en men begon te begrijpen, dat zulk een actie-handel niets anders was dan een windhandel.

In 1719 openbaarde zich hetzelfde verschijnsel. Te Londen verrees eene handelmaatschappij op de Zuidzee, wier actiën tot eene tienvoudige waarde der gestorte som stegen, terwijl intusschen de behendige aanleggers van nieuwe leeningen, wier actiën tegen hooge prijzen werden gegund, ontzettende voordeelen behaalden.

Een jaar later sloeg die actie-koorts naar ons Vaderland over, en de eerste rillingen daarvan deden zich te Amsterdam gevoelen. Daar wilde men eene assurantie-compagnie oprigten, doch de Magistraat verzette zich tegen die zaak, zoodat de ondernemers zich naar Rotterdam begaven, waar zij hun doel bereikten. De inschrijving vond zoo veel liefhebbers, dat het getal actiën, te zamen 120 tonnen gouds bedragende, verdubbeld werd en men den volgenden dag reeds 150 procent voor de ingeteekende kapitalen kon bekomen. Voorts ontstond eene dergelijke compagnie te Middelburg met een kapitaal van 200.000 ponden Vlaamsch, — te Delft met een kapitaal van 6 millioen gulden, — te ’s Hage eene Generale compagnie van assurantie, beleeningen en loterijen met een kapitaal van 100 millioen gulden, maar wegens gemis van octrooi in hare geboorte gesmoord, — te Gouda eene met een kapitaal van 10 millioen gulden, — te Hoorn eene met een kapitaal van 20 millioen gulden, — Purmerend, Monnikendam, Medemblik, de provinciën Gelderland en Utrecht, Harlingen, Vlissingen, Veere, Woerden volgden dat voorbeeld, en op sommige plaatsen werd zelfs meer dan ééne maatschappij opgerigt, terwijl andere steden enkel achterbleven, omdat de wijsheid van den Magistraat die dwaasheid belette.

Groot was de levendigheid, die daardoor in den lande ontstond, maar eene geheel andere dan men verwachtte. In plaats dat de werven bezet werden met nieuwe schepen en dat de handel eene ongekende vlugt nam, en er dus levendigheid kwam op het gebied der nijverheid, scheen zich die levendigheid te hebben gevestigd in de beursgebouwen en in de koffijhuizen, waar actiën werden gekocht en verkocht. Velen, die naauwelijks eenige honderden bezaten, hadden voor vele duizenden ingeschreven, omdat het reeds eene gewoonte was, dat de actiën weldra aanmerkelijk rezen en zij aanvankelijk slechts weinige procenten behoefden te storten.

Spoedig echter verscheen ook hier de tijd eener snelle daling, die de actie-houders blootstelde aan de spotternij van het algemeen en vele welgezetene familiën diep ongelukkig maakte. Huizen, buitenplaatsen, paarden en rijtuigen werden verkocht, en terwijl enkelen, die zich op den juisten tijd van hunne actiën hadden ontdaan, groote schatten hadden verworven, waren er anderen, die uit wanhoop een einde aan hun leven maakten. Ter gedachtenis van dat merkwaardig jaar is eene medaille geslagen.

De dwaze actie-handel, dien wij beschreven hebben, vormt slechts een merkwaardig tusschentijdperk in de geschiedenis der uit actie-houders zamengestelde maatschappijen. Welligt zijn deze het eerst ontstaan tot ontginning van mijnen. Vervolgens is dat beginsel in toepassing gebragt bij het oprigten van banken te Venetië, Genua, Amsterdam, Londen enz., en vervolgens bij het verrijzen der Nederlandsche, Engelsche en Fransche handel- maatschappijen, die zich meester maakten van de vrachtvaart en den handel op de beide Indiën, Afrika en Amerika, waarmede zij verovering van vreemde gewesten en het stichten van volkplantingen verbonden. In het midden der vorige eeuw werd het denkbeeld der vroegere windhandelaars wederom opgevat, dat wil zeggen, er ontstonden verzekeringmaatschappijen voor gevaar van brand en voor zeeschade. In Engeland (1760) kwamen maatschappijen tot stand voor den aanleg van wegen en kanalen. Zij hebben zich zoo sterk uitgebreid, dat zij in 1838 te zamen in Engeland, Wales en Schotland een aantal wegen ter gezamenlijke lengte van bijna 24.000 Engelsche mijlen onder haar beheer hadden, die jaarlijks ruim 1¼ millioen pond sterling opbragten, terwijl er eene schuld op rustte, van 8 millioen pond sterling. Ook voor kanalen hebben de actiehouders er groote sommen besteed, maar zij zagen ook de waarde hunner actiën klimmen tot een vier-, ja, tot een veertigvoudig bedrag. Het jaar 1826 gaf er aan de overdrevene vorming van maatschappijen een grooten knak, zoodat er van de 33, welke tot het bouwen van kanalen, dokken en stoombooten waren ontstaan, slechts 5 stand hielden.

In Duitschland kende men wel is waar sedert de tiende eeuw mijnontginningen door middel van maatschappijen van actie-houders, maar men zocht ze er overigens tot aan de opening der inschrijvingen voor den spoorweg van Leipzig naar Dresden nagenoeg te vergeefs. De handelmaatschappij, door Frederïk II te Berlijn gesticht (1772), was eene soort van staatsinstelling. De Rijnsche-West-indische compagnie te Elberfeld, in 1821 verrezen, ging in 1830 met een groot verlies te gronde; de Elbe-Amerikaansche, te Leipzig gevestigd, en de Duitsch-Mexicaansche vereeniging tot het ontginnen van mijnen volgden denzelfden weg. Daarentegen bloeiden te Hamburg, Bremen, Triëst, Elberfeld, München, Lübeck, Aken en Leipzig maatschappijen voor brand- en zeeschade en voor levensverzekering. Deze gunstige toestand en de groote winsten der Oostenrijksche bank te Weenen en der stoomvaartmaatschappij op de Rijn herstelden het krediet van dergelijke ondernemingen. Dit geschiedde vooral na de opening van den spoorweg van Neurenberg naar Furth (7 November 1835), die desgelijks door eene vereeniging van actie-houders was gelegd. Hunne actiën hadden weldra eene viervoudige waarde, en nu ontstonden er spoedig omstreeks 20 maatschappijen tot den aanleg van spoorwegen. In Oostenrijk bevorderde zulk eene maatschappij de stoomvaart op de Donau, in Beijeren den aanleg van het Ludwigs-kanaal, en vooral in Saksen ontwikkelden zich die maatschappijen, bepaaldelijk op het gebied der nijverheid, zoo voorspoedig, dat er in 1837 niet minder dan 17 bestonden, die met een kapitaal van omstreeks 20 millioen gulden werkten. Doch ook in Duitschand ondervonden vele actie-houders belangrijke teleurstellingen. Evenwel bedroeg het nominale kapitaal der actiën in Duitschland in het jaar 1858 de ontzettende som van ongeveer 2000 millioen gulden.

Eene maatschappij, uit actie- of aandeelhouders bestaande, komt tot stand door het aanlokkend en winstbelovend programma van één of meer ondernemers. Zij vraagt, onder overlegging van hare statuten, op eene vergadering van actie-houders vastgesteld, vergunning van de regering, om als een zedelijk ligchaam op te.treden, zoodat haar bestaan niet van bepaalde personen afhankelijk is, zoodat zij zich voor de regtbank kan doen vertegenwoordigen, zoodat zij grondeigendom kan verkrijgen, een zegel aannemen, verbindende wetten en reglementen maken enz. Vervolgens wordt door de aandeelhouders een bestuur (directie) verkozen, dat met de ontvangst en uitgaven der gelden, met het toezigt op de werkzaamheden en met de regeling hiervan is belast en op gezette tijden rekening en verantwoording doet aan de aandeelhouders met vaststelling van het dividend en tevens verslag geeft van den toestand der maatschappij. Het bestuur onderteekent en zegelt de stukken. Is het verlies grooter dan de winst, dan gaat de maatschappij failliet of bankroet, waardoor de actie-houder geen ander gevaar beloopt, dan de waardevermindering van zijn aandeel. De actiën, die niet op naam van den eigenaar zijn gesteld, kunnen zonder eenige formaliteit van eigenaar verwisselen, — althans wanneer de vereischte stortingen hebben plaats gehad. Met betrekking tot de betaling der actiën heeft men de volgende drie soorten: zoodanige, wier nominaal bedrag terstond of in termijnen voluit betaald wordt,— andere, wier nominaal bedrag vooreerst slechts gedeeltelijk wordt opgeschoten, — en zulke, waarvoor men boven het nominaal bedrag bijbetaling kan eischen. Het eerste geval vindt men gewoonlijk bij handelsondernemingen, het tweede bij verzekeringsmaatschappijen, en het derde bij werkzaamheden, wier kosten niet juist te berekenen zijn, bij voorbeeld bij mijn-ontginningen. Men heeft, wat de opbrengst aangaat, actiën met vaste renten met aanspraak op een dividend, indien er een overschot van winst bestaat, en actiën, die enkel een dividend opleveren, zoo als de meeste spoorweg-actiën. Nog heeft men wel eens afzonderlijke seriën van actiën voor dezelfde zaak, en wel zóó, dat eene eerste serie aanspraak heeft op eene vaste rente, die uitbetaald moet wezen alvorens de actie-houders der volgende serie eenig dividend ontvangen. Men geeft dan aan de actiën dier eerste serie den naam van prioriteits-actiën.

Zulk eene vereeniging van actie-houders— doorgaans eene naamlooze maatschappij genoemd — wordt ontbonden, wanneer het voorgenomen werk volbragt is, na verloop van een bepaald aantal jaren, of door een bankroet. Eén der actie-houders kan geene ontbinding en afrekening vorderen.

Het spreekt van zelf, dat de Staat, na inzage der statuten, al of niet concessie behoort te verleenen aan zulk eene vereeniging. Immers haar doel zou in strijd kunnen wezen met het algemeen belang, en hare inrigting zou aanleiding kunnen geven tot bedrog en opligterij. Overigens dient de regering met het verleenen van zulke concessiën zooveel mogelijk vrijgevig te wezen, want de vereeniging van kapitalen is een geweldige hefboom voor de nijverheid, en dus voor de welvaart en ontwikkeling van een volk. Vele krachten worden er door gewekt en geprikkeld, de mededinging bevorderd en de waarde van duizende dingen verhoogd. Ook verwerpen zulke maatschappijen alle onderscheid van rang of stand; zij spannen zich in, om handels- en nijverheids-belemmeringen uit den weg te ruimen, om de tolliniën op te heffen en het stelsel van den vrijen arbeid en van de vrije beweging in de zamenleving te bevorderen. Zij zijn verre verwijderd van eene bekrompene vaderlandsliefde en vragen geene privilegiën, geene bescherming. Zij verheffen zich, als het ware, op de puinhoopen der gilden, en men zou ze de gilden kunnen noemen van al wat nuttig, groot en goed is. Zij dienen tot de zamenvoeging van vruchtbare kiemen, die afzonderlijk waren verschroeid en verdord, maar nu met elkander een kostbaren oogst opleveren, — zij bevorderen de vereeniging van uitvindingen en practische toepassingen, van wetenschap en kapitaal, van denkbeeld en kracht, en strekken op deze wijze ten zegen voor de menschheid. Zonder haar zouden alle ondernemingen achterblijven, wier kostbaarheid het vermogen van één of van eenige weinigen te boven gaat, alsmede zoodanige, die onzeker zijn in hare uitkomst of een lang tijdsverloop vereischen eer zij iets opleveren. De belangrijkste maatschappijen voor handel en nijverheid de banken, de verzekeringsmaatschappijen, de groote kanalen in Noord-Amerika en Engeland, vele spoorwegen, havens, dokken, fabrieken en mijnen hebben hun bestaan te danken aan vereenigingen van talrijke actiehouders. Deze hebben — ieder met eene betrekkelijk kleine som — te zamen tot stand gebragt, wat zelfs de rijkste particulier met zijn betrekkelijk groot vermogen niet zou kunnen of willen doen.

Menige maatschappij is failliet of bankroet gegaan en heeft hierdoor aan de actie-houders — namelijk aan elk van hen in het bijzonder — een gering verlies berokkend en toch door hare werkzaamheid de algemeene welvaart, den nationalen rijkdom aanmerkelijk vermeerderd, bijvoorbeeld door de ontginning van woeste gronden, door den aanleg van kanalen, spoorwegen enz. Zal eene maatschappij bloeijen en dus winsten afwerpen, dan moeten hare werkzaamheden naauwkeurig en volledig omschreven zijn, want als men die aan het goedvinden der directeuren overlaat, worden zij niet altoos doelmatig geregeld en behoorlijk volbragt. Een koopman of fabriekant, die voor eigen rekening werkt, heeft in zijn eigen belang een prikkel, die bij zoodanige directeuren, die voor vreemde rekening werken, gewoonlijk ontbreekt. Voor vereenigingen van actie-houders zijn dus zulke ondernemingen het meest geschikt, waarbij de werkzaamheid der directeuren en agenten aan vaste regels gebonden is. Kanalen, spoorwegen, gasfabrieken, banken, verzekeringen en stoomvaart bekleeden dus den eersten rang, — en onder deze verdienen de brandwaarborg- en de levensverzekeringmaatschappijen de voorkeur. Handels- en nijverheids-vereenigingen zijn minder aan te bevelen; men heeft er, die reeds lang bestonden en grove winsten bragten, maar.... achter het schild van monopoliën en privilegiën. Als voorbeelden hiervan noemen wij de voormalige Oostindische compagnie te Amsterdam en die te Londen en onze tegenwoordige Handelmaatschappij. De eerste verdween, toen hare privilegiën werden opgeheven, de tweede, de bezitster van Britsch-Indië, leefde van de inkomsten van dat land en niet van die harer handelsverrigtingen, en de derde zal te gronde gaan, zoodra haar monopolie wordt afgeschaft — althans indien zjj geene belangrijke hervorming ondergaat.

Voor actie-houders zijn in den regel de fabrieken ook niet voordeelig, ten zij deze op zeer eenvoudigen voet gedreven worden en hare voortbrengselen, door in eene algemeene behoefte te voorzien, bij een gestadigen aftrek eene courante waarde hebben. Deze eigenschappen vindt men bij vele mijnontginningen, bij voorbeeld bij het delven van zout, ijzer-erts, steenkolen enz. Ook hierbij komt het vooral aan op de bekwaamheid en den ijver van den directeur. Tevens is het van groot belang, het oog te houden op zijn bestuur. Waar dit niet geschieden kan, zoo als bij zulke Amerikaansehe mijnontginningen, waarvan zich de actiehouders in Europa bevinden, is de uitkomst zelden voordeelig, terwijl de mijnontginningen, in Engeland, Schotland, Frankrijk en België aan de ondernemers groote winsten en eene aanzienlijke waarde-vermeerdering van hunne actiën hebben opgeleverd.

In Engeland zijn de actiën-maatschappijen vertegenwoordigd door de joint stock companies of door de exclusive companies. Bij deze is ieder deelhebber met zijn geheele vermogen solidair aansprakelijk, ten zij eene Parlements-acte zijne verpligting beperkt tot het bedrag zijner actie. In het laatste geval wordt zulk eene compagnie limited genoemd.

Dit onderwerp is van hoog belang voor de maatschappij; het is daarom, dat wij het met eenige breedvoerigheid hebben behandeld.