Encyclopaedie van Nederlandsch West-Indië

Herman Daniël Benjamins, Joh. F. Snelleman, Martinus Nijhoff, E.J. Brill (1914-1917)

Gepubliceerd op 25-04-2022

Tabak

betekenis & definitie

Nicotiana Tabacum L. AROW. Joeli. Fam.

Solanaceae. Het eerste cultuurgewas dat in Suriname verbouwd is. Reeds vóór 1613 schijnen eenige Nederlanders bij een kleine factorij aan de Corantijn een tabaks-aanplant te hebben gehad, die door de Spanjaarden werd verwoest (James Rodway, Guiana, Londen en Leipzig, blz. 47). Kapitein Marshall, die zich in 1630 met 60 Engelschen aan de Suriname-rivier nederzette, verbouwde ook tabak. Tijdens het begin van de kolonisatie door Hollanders, in de tweede helft van de 17de en het begin der 18de eeuw is er ook tabak verbouwd. Men begon daarmede in 1706, maar zeer spoedig is die cultuur verdrongen door de meer voordeel gevende van suiker, koffie, cacao en katoen.

De uitvoer is zeer onregelmatig geweest, dan weer betrekkelijk veel, dan weer jarenlang niets. Voor het jaar 1749 wordt een uitvoer van 30.000 pond vermeld, voor 1790 van 37.000 pond, het hoogste bedrag dat bereikt is.Toch schijnen telkens weer pogingen gedaan te zijn, daar men steeds zag hoe goed de tabaksplant in Suriname groeit, want ook nu nog vindt men, overal verspreid bij woningen en op erven, enkele tabaksplanten. Teenstra spreekt in 1835 over de wenschelijkheid de cultuur weer aan te vatten, maar voorspelt tegelijkertijd moeilijkheden met het oog op de vele dierlijke vijanden, die alleen te verwijderen zijn door zeer zorgvuldige cultuur. Van 1844 tot 1847 zijn door Hostmann pogingen gedaan om op de plantage Hannover aan de Para tabak te kweeken. In zijn boek Over de beschaving van negers in Amerika, enz. Amst. 1850 II 334 v. vertelt hij waarom de cultuur mislukte. Hij won van 1845-47 niet meer dan 10.000 pond tabak, die, volgens het oordeel van deskundigen van betere hoedanigheid was dan Portorico.

Kappler (Surinam, blz. 366 v.) heeft te Albina in 1858 een proef genomen, die ook mislukte. Steeds keert de klacht terug over de vele insecten-plagen, maar tevens

wordt de groei van de tabak geroemd. De planten groeien zeerforsch op en maken groote bladeren. In latere jaren zijn nog een paar pogingen gedaan. Omstreeks 1900 werd op ‘Worsteling Jacobs’ aan de Boven-Suriname en op een paar andere plaatsen gedurende eenige jaren tabak gekweekt. Ook deze poging liep op een mislukking uit; zware regens o.a. vernielden dikwijls het jonge gewas geheel. In 1913 heeft men op Accaribo een klein terrein met tabak beplant; deze planten groeiden prachtig en hadden, dank zij zorgvuldige cultuur, weinig te lijden van insecten.

Men kan dus zeggen, dat de tabaks-cultuur feitelijk nimmer het stadium van proefnemingen is te boven gekomen; vergelijkbare gegevens over opbrengst enz. zijn dus niet te verschaffen (zie voorts D.J.C. O'Ferrall, De Tabaks Cultuur in de kolonie Suriname, Paramaribo 1874). Op de dorpen der Indianen en Boschnegers vindt men steeds eenige tabaksplanten voor eigen gebruik; de Indianen n.l. rooken sigaretten gerold in reepen van de binnenste schorslaag van de Oeman-barklak (Arrabidea inaequalis). Eigen gemaakte pijpen hebben ze niet; wanneer ze pijpen rooken koopen ze die hetzij in de stad hetzij van de Boschnegers. Bij de Boschnegers rooken de mannen zelden; zij gebruiken de tabak in den vorm van pruimen (Verslag d. Saramacca-Exp.) of snuiven tabakswater op (Verslag d.

Coppename-Exp.). Oude vrouwen daarentegen rooken gaarne een pijpje, liefst een goudsche met korten steel.

Wat de Nederl. Antillen betreft, vindt men alleen van Curaçao, St. Martin en St. Eustatius melding gemaakt van tabakscultuur in de eerste tijden der kolonisatie (zie LANDBOUW); de cultuur is echter spoedig door die van andere gewassen verdrongen.