een oorlog aldus geheeten om zijn duur, 1756—63, en gevoerd tusschen Oostenrijk, Saksen, Frankrijk, Rusland en Zweden, tegen Pruisen dat tegen Frankrijk door Engeland werd ondersteund. Oorzaken van dezen oorlog waren de verovering van Silezië door Frederik II, koning van Pruisen, bij de troonsbeklimming van Maria Theresia van Oostenrijk, en de wensch om Frederik’s veroveringsplannen tegen te gaan.
Door Oostenrijk, Frankrijk, Rusland en Saksen was daarom een overeenkomst aangegaan, waarvan een artikel luidde, dat ingeval Frederik Saksen, Polen of Rusland mocht aanvallen, eerstgenoemde mogendheid zich weder in het bezit van Silezië zou stellen. Toen Frederik van deze overeenkomst vernam, viel hij zonder voorafgaande oorlogsverklaring in Saksen en nam Dresden in; daarmee was de Z. begonnen. Een oostenrijksch leger werd nu den Saksen te hulp gezonden, doch dit trok, na een gevecht bij Lowositz, waarbij Frederik het veld behield, naar Rohemen terug, met het gevolg dat het Saksische leger zich te Pirna aan de Pruisen moest overgeven. Nu trok Frederik Rohemen binnen, behaalde bij Praag een overwinning op de Oostenrijkers onder prins Karel van Lotharingen, doch kon deze stad niet innemen. Door een ander oostenrijksch leger onder Daun werden de Pruisen bij Kollin verslagen (1757) en genoodzaakt het beleg van Praag op te breken en Rohemen te verlaten. Inmiddels hadden de Franschen onder Soubise de engelsche hulptroepen bij Hastenbeck verslagen en een wapenstilstand bij Kloster-Zeven gesloten, waarbij de Engelschen het verbond met Pruisen opgaven.
Soubise rukte nu naar Saksen op, terwijl Daun zich van Silezië meester maakte en een russisch leger Memel innam en een groot deel van het hertogdom Pruisen bezette. Doch de krijgskans keerde zich ten gunste van Frederik; hij versloeg de Franschen in den „vroolijken” slag bij Rossbach, de Oostenrijkers bij Leuthen (Nov. en Dec. 1757), waardoor deze laatsten genoodzaakt werden Silezië weder te ontruimen; viel in Moravië, maar kon Olmütz niet nemen en werd door Daun tot den terugtocht naar zijn landen gedwongen. Daar hadden de Russen zich van Küstrin meester gemaakt en in Rrandenburg groote verwoestingen aangericht; Frederik versloeg hen bij Zorndorf, niettegenstaande hun overmacht. Het engelsche leger, opnieuw te zijner hulp gezonden, daar koning George de overeenkomst van Kloster-Zeven niet had willen bekrachtigen, drong onder prins Ferdinand van Rrunswijk de Franschen tot over den Rijn terug, versloeg hen bij Crefeld en nam Dusseldorp in. Maar opnieuw begon voor Frederik een tijd van rampspoeden. Daun bracht hem bij Hochkrich een gevoelige nederlaag toe; de Russen versloegen een pruisisch korps bij Kay, Oostenrijkers en Russen onder Lauden vernietigden het pruisische leger bij Künersdorf (Aug. 1759), Daun bevrijdde Dresden van de Pruisen, waarvan 15.000 man zich bij Maxen aan de Oostenrijkers moesten overgeven.
Lauden nam het sterke Glatz en maakte 8000 Pruisen gevangen bij Landshut; Daun verjoeg Frederik voor Dresden en Oostenrijkers en Russen onder Tottleben bezetten Herlijn, niettegenstaande een voordeel bij Liegnitz door Frederik op eerstgenoemden behaald. In Westfalen streden onder tusschen Engelschen en Franschen met afwisselend geluk; de eersten door Confades bij Rergen verslagen, behaalden daarna een overwinning bij Minden (1759).
Veel verandering bracht dit niet in den loop der zaken, evenmin als de onbesliste slag van Torgau (Nov. 1760), tusschen Daun en Frederik. Laudon nam daarop Schweidnitz, de Russen Colberg en ongetwijfeld zou Pruisen den strijd verloren hebben, ware keizerin Elisabeth van Rusland niet overleden 1762. Haar opvolger, Peter III, een vereerder van Frederik II, jS loot terstond vrede, ja ging zelfs een verbond met hem aan en stelde zijn legers te zijner beschikking. Keizerin Katharina II, die na zes maanden Peter opvolgde, verbrak wel is waar dit verbond, doch bleef den vrede handhaven, waardoor zij Frederik groote verlichting schonk. Hij zag zich nu in staat Schweidnitz in te nemen en verdere voordeelen in Silezië te behalen. Een algemeen verlangen naar vrede deed zich gevoelen, de groote offers door den strijd gevorderd, zoowel aan geld als aan menschenlevens, had den ijver
voor den oorlog verslapt; bovendien was Frankrijk in zijn koloniën en ter zee niet tegen de Engelschen bestand en betoonde het nieuwe engelsche kabinet onder Bute weinig genegenheid langer met Frederik samen te gaan. Te Hubertsburg werd in Febr. 1763 de vrede geteekend, met de bepaling dat beide partijen de landen zouden behouden die zij vóór den oorlog bezaten; Silezië bleef dus aan Pruisen. Reeds voor dien tijd had Frankrijk vrede gesloten met Engeland (te Parijs 1762) en o. a. Canada aan laatstgenoemde mogendheid afgestaan.