Gepubliceerd op 18-03-2021

Stad

betekenis & definitie

Steden zijn duurzame vestingen van menschen. Zij ontstonden bij voorkeur op in geografisch opzicht belangrijke punten, waar natuurlijke redenen de bewoners tot elkander brachten: aan de kruispunten van groote wegen (Damaskus is hiervan een sterk sprekend voorbeeld), in ;t algemeen op plaatsen waar als vanzelf het verkeer even stopte, als aan rivierovergangen (bijv.

Konstantinopel, waar de weg van Europa naar Azië door de zee wordt onderbroken), bij watervallen (St. Paul in Minnesota aan de St. Anthonyfalls der Mississippi), ter i plaatse waar eene rivier bevaarbaar wordt of wel, bij in zee mondende rivieren, waar de be‘ vaarbaarheid voor zeeschepen ophoudt, dit laatste vooral in verband met de grootte, den rijkdom en de nationaliteit van het achterland, voorts in streken die door vruchtbaarheid of rijkdom van den bodem aan eene groote bevolking het bestaan vergemakkelijken.In de oudheid en de middeleeuwen waren strategische overwegingen bij de plaatsing van vele steden beslissend. Wanneer echter niet, gelijk bijv. bij Venetië andere oorzaken mede werkten, hadden zulke steden geene blijvende beteekenis. Alleen oeconomische redenen kunnen een bevolking bijeenhouden.

Steden zijn in beginsel groote markten, zij bloeien zoolang zij kommerciëele centra blijven en de groote handelswegen zich niet verplaatsen.

De groote steden der oudheid als Babylon en Niniveh waren feitelijk ommuurde landstreken zonder organischen samenhang der bevolking. Zij zijn dan ook evenals bijv. vele Egyptische steden die slechts aan den wil van een heerscher hun ontstaan dankten, spoorloos en voorgoed verdwenen, toen eenmaal de bevolking zich verspreid had. Andere, op gunstig gekozen punten gelegen steden, waren daarentegen als ’t ware onsterfelijk en verrezen herhaaldelijk uit puin of asch.

De negentiende eeuw bracht de urbaniseering van de bevolking, een verschijnsel dat in alle landen was waar te nemen, het sterkst misschien in Engeland, welks bevolking reeds in 1891 voor 32 pCt. was samengetrokken in steden van meer dan 100.000 inwoners, voor 21.7 pCt. in steden tussehen 20.000 en 100.000 inwoners en zij voor niet meer dan 28 pCt. in de landelijke districten woonde. Belangwekkend is ook de ontwikkeling der Amerikaansche steden. In 1820 woonde 5 pCt. van de bevolking der Unie in plaatsen van meer dan 8000 inwoners, in 1890 daarentegen 33.1 pCt. De vele groote steden met een bevolking van 100.000 inwoners en hooger, zijn een verschijnsel van den laatsten tijd in ’t bijzonder. Zij kwamen vroeger slechts bij. wijze van uitzondering voor.

Babylon, dat volgens ons begrip geen stad was in den eigenlijken zin van het woord, had volgens de gegevens van Herodotus een omtrek van 88 km. en een oppervlak van 484 km.2, d. i. 8 maal dat van het hedendaagsche Berlijn, terwijl de bevolking geschat wordt een millioen zielen te hebben bedragen.

De schattingen van het inwonertal van Rome in den keizertijd, wisselen af tussehen 700.000 en 2.000.000, een cijfer dat alleen mogelijk was doordien uit alle hulpbronnen van het Romeinsche rijk tot instandhouding der improduktieve hoofdstad geput werd. De middeleeuwsche steden hadden betrekkelijk geringe getalen inwoners; 25.000 was reeds uitzondering. Benoorden de Alpen was Parijs de eenige stad die toen ter tijde 100.000 inwoners telde.

De gewijzigde oeconomische verhoudingen, waarbij steeds grooter invloed werd uitgeoefend door het kapitaal, dat over het algemeen in de steden werd saamgetrokken, trok steeds meerderen daarheen. Bovendien werden de steden krachtige, voor de wereldmarkt produceerende elementen. De groote vlucht der industrie deed tal van nieuwe steden als uit het niet verrijzen, op plaatsen die bijv. door de aanwezigheid van steenkool of erts bevoorrecht waren, door goedkoope arbeidskrachten, of door bijzondere geoefendheid der werklieden in een of ander van oudsher uitgeoefend vak, dat dan meer en meer gespecialiseerd kon worden, dank zij de gemakkelijkheid van het moderne verkeer.

In de tweede helft der 19de eeuw werden de groote steden meer en meer de centra van het maatschappelijk leven en dit niet alleen uit financieel, oeconomisch of industrieel oogpunt, maar ook speelden zij, en zulks voor een deel als zetels der groote pers, op geestelijk, wetenschappelijk en politiek gebied eene leidende rol. De sociaal-oeconomische vraagstukken werden in den scherpsten vorm in de steden gesteld, waar de tegenstelling tusschen rijk en arm onverbloemder dan elders viel waar te nemen. Het in de steden op den voorgrond treden van den strijd om het bestaan, bevorderde bovendien eene materialistische levensbeschouwing, gebaseerd op de macht van het geld.

Speelden de steden eene steeds grootere rol, zij hadden daarentegen hunne oude zelfstandigheid verloren en waren niet langer autonome organisaties in den staat, maar, als gemeenten, ondergeschikte deelen van het geheel, missende de oude privileges, waarvan inzonderheid die ,op het gebied van handel en rechtspraak zooveel tot haren bloei hadden bijgedragen. De bemoeiingen der gemeenten waren niet verminderd in omvang, maar van karakter veranderd.

Wat den bouw betreft zijn, onafhankelijk van het karakter dat uit den stichtingstijd voortvloeit, twee hoofdtypen te onderscheiden: de steden die geleidelijk groeiden en voorts de steden, die om de een of andere reden, als een van den aanvang afgerond geheel werden gesticht. De onregelmatige, als toevallige aanleg van het eerstgenoemde stadstype, is de weerspiegeling van haren geleidelijken groei; de aanleg van het tweede type wijst in den regel op een zeker vooraf vastgesteld schema.

Er zijn na de antieke, drie groote perioden van stedenbouw geweest: de middeleeuwen, de 17de en 18de eeuw, de 19de eeuw. De antieke steden, waarvan de merkwaardigste voorbeelden wel zijn de hellenistische steden van KleinAzië en Afrika en met name Antiochië en Alexandrië, plegen wat de kunstwaarde betreft te kulmineeren in enkele prachtwijken van onovertroffen monumentaliteit, pleinen en straten door grootsche gebouwen en kolonnaden omzoomd, terwijl overigens het stratennet nauw en onregelmatig van mazen was. Nergens duidelijker blijkt dit type dan bijv. in den plattengrond van het antieke Rome of Athene. De middeleeuwsche steden kenmerken zich door een schilderaehtigen, onregelmatigen aanleg van meestal zeer gedrongen type, met het oog op de groote kosten aan de versterking der stad verbonden. De uitbreiding der stad geschiedde geleidelijk bij kleine stukken in aansluiting bij het bestaande. Slechts enkele middeleeuwsche steden werden, zooals Keulen bijv., op ruime schaal en voor langen tijd uitgebreid volgens een vast plan.

Daarnevens werden in de middeleeuwen ook talrijke steden nieuw gesticht, bijv. in Duitschland, die dan een zeer regelmatigen, rechthoekigen aanleg plegen te vertoonen. De stadsaanleg der 17de en 18de eeuw geschiedde naar een streng regelmatig schema, waarbij overeenkomstig den geest van het barok gestreefd werd naar groote perspektivische eftecten van monumentalen aard. Een. beroemd voorbeeld van een 17den eeuwschen stadsaanleg in verband met een ouderen stadskern geven de beide uitbreidingen wTelke Amsterdam in die eeuw onderging.

De plotselinge en reusachtige vergrooting, die na langen tijd van stilstand in de negentiende eeuw vele steden moesten ondergaan, was voor de technici eene overrompeling. Hieraan is in de eerste plaats toe te schrijven de vaak in aesthetischen zin min gelukkige wijze w7aarop vele steden werden uitgebreid: een rechthoekig stratennet, doorsneden van diagonale wegen, die op een stervorming of vierkant plein samenloopen. Utiliteitsoverwegingen beslisten voorts, ook al omdat de wet der overheid weinig rechten toekende tegenover de grondbezitters, vaak over den aanleg. Groote verdiensten ten aanzien van den modernen stedenbouw en zijne herleving als kunstwerk, verwierven zich door hunne geschriften inzonderheid de Duitschers Prof. Baumeister, Dr. Ing.

J. Stübben, Prof. Henrici en de Oostenrijker Camillo Sitte. Eene volkomen wijziging in de inzichten betreffende den stedenbouw werd uitgelokt vooral sinds hij ongeveer tien jaren als een afzonderlijk en zeer omvangrijk onderdeel der algemeene technische wetenschap werd erkend. Tal van volkomen nieuwe problemen worden in den modernen stedenbouw gesteld. Het vraagstuk dat van buitengewoon diep ingrijpend algemeen belang is, wordt uitermate samengesteld, doordien de eischen door hygiëne, verkeer en schoonheid gesteld, vaak onderling en met de algemeene en bijzondere geldelijke belangen in botsing komen.

Wat het aesthetische betreft, wordt in de laatste jaren gestreefd naar eene veredeling van ’t stadsbeeld, niet zoozeer door de stichting van monumenten, als wel door den aanleg de mogelijkheid van het ontstaan van een afwisselend en aantrekkelijk stadsgezicht te doen bevorderen. De nieuwe begrippen, die den modernen stedenbouw beheerschen, kunnen vooral in Duitschland op praktische resultaten wijzen.

Het vraagstuk der volkshuisvesting, in vroeger tijden niet gekend in de tegenwoordige beteekenis van het woord, is thans, evenals de eischen der hygiëne van ingrijpende beteekenis op den stadsaanleg. De botsingen tusschen oude en nieuwe toestanden werden vooral door de verkeersbelangen in het leven geroepen, die, soms ook overdreven uit reaktie tegen de bestaande toestanden, vooral in kleine steden meermalen tot vandalisme leidden.

Vooral in verband met en tengevolge van de stijging der terreinprijzen werden bij de opeenhooping van duizenden groote nadeelen veroorzaakt. Zij lokten een reaktie uit, waarbij de neiging de steden in het algemeen, of althans haar kern meer in het bijzonder, als zakenwijk en niet ter bewoning te benutten, wordt aangemoedigd door de verbetering van het plaatselijk en intercommunaal verkeer. De steden worden omringd door een gordel van villaparken en voorsteden, die een geleidelijken overgang met de omgeving vormen. Het sterkst zijn de reaktieverschijnselen in Engeland waar te nemen, wan waaruit de tuinstad-beweging die er reeds tot een praktisch resultaat leidde, zich verspreidde.

In het algemeen blijkt dat na de plotselinge, phenomenale uitbreidingen der groote steden die met koortsachtigen spoed tot stand moesten komen, eene periode van kalm en veelzijdig overleg volgde, welke de gezonde ontwikkeling van den stedenbouw in ieder opzicht in de hand werkte.