Gepubliceerd op 18-03-2021

Rivier

betekenis & definitie

een stroomend water, dat hoofdzakelijk een natuurlijken weg volgt, over of door de aarde. Het water, dat door een bron uit de aarde vloeit en naar beneden loopt, wordt een beek genoemd, en wanneer ©enige van zoodanige beken samenkomen, haar water vereenigen, dan ontstaat een rivier.

Een beek verschilt niet wezenlijk van een rivier; het spraakgebruik bezigt den naam rivier echter bij voorkeur voor groot© stroomende wateren. Beide zijn, evenals ook de meren, wat hun ontstaan betreft, producten van het afvloeiingswater; hun richting wordt vooral bepaald door den vorm en de helling van den grond. Elk stroomend water heeft de neiging kronkelingen te maken; bij den minsten tegenstand aan den oever stroomt het water schuin daartegen aan, holt hem uit en werkt hem los, terwijl de losgewerkte stoffen aan den tegenovergestelden oever worden neergelegd; is er zoodoende een bocht ontstaan, dan wordt deze werking nog krachtiger, en zoo ontstaan de kronkelingen, welke de rivieren kenmerken.Wanneer een R. een groote streek doorloopen heeft, en zich eindelijk in de zee uitstort, nadat zij zich door het opnemen van onderscheidene andere rivieren aanzienlijk vergroot heeft, dan wordt zij1 bij voorkeur een stroom genoemd. Dergelijke stroomen zijn bijv. in Europa de Rijn, de Donau en de Weichsel. Onder kustrivieren verstaat men zoodanige rivieren, welk© in de nabijheid der zeekusten ontstaan, en zich, na een korten loop, in de zee uitstorten. De steppenrivieren worden gevonden in de steppen en groote zandwoestijnen; zij ontstaan door hevige regenbuien en verdrogen geheel, wanneer de regen langen tijd uitblijft. Onderling worden de rivieren onderscheiden in hoofd- en nevenrivieren; d© laatst© worden door de eerste opgenomen, en verliezen, na deze vereeniging, den naam, welke zij tot dusverre droegen. Wanneer kleine rivieren zich uitstorten in een nevenrivier, gelijk zulks veelvuldig plaats vindt, dan wordt deze laatste een hoofdrivier van die kleinere wateren. De waterbaan of verdieping, waarin het water van een rivier loopt, wordt het bed of de bedding genoemd; de bodem is haar grond, de zijwanden hare oevers (de oever aan de rechterhand, wanneer men de rivier afvaart, wordt rechter oever, en de tegenover liggende linker oever genoemd); hare uitwatering in de zee of in een andere rivier wordt de monding genoemd, en de gansche landstreek, welke door de hoofdrivier, met alle hare nevenrivieren en beken ontwaterd wordt, draagt den naam van stroomgebied. De Joop eener rivier is steeds zeer bochtig, en zelfs in .de vlakste landstreken vormt deze nooit een rechte lijn. De oorzaak daarvan moet gezocht worden in de oneffenheden van de oppervlakte der aarde, waarvan de minst merkbare reeds toereikend is, om den loop van een rivier te veranderen. Het vaste land heeft in het algemeen een afhelling naar de zee, en van daar, dat alle groote rivieren in de zee uitwateren. Men moet daarvan echter uitzonderen de rivieren in de zandwoestijnen van heete landen, die, welke zich in de binnenmeren, en de rivieren, welke zich in de aarde ontlasten en verliezen. De loop der rivieren geeft de hoogere of lagere ligging der landen en plaatsen aan. In vlakke landen zijn de R. meer breed dan diep, dewijl er voor haar uitbreiding ter rechter en linker zijde geen hinderpalen bestaan. In bergachtige landen echter, waar een rivier door enge dalen en tusschen onbewegelijke rotsmuren moet heendringen, wordt het bed der rivier daardoor smal, en wint zij in diepte, wat zij in breedte verliezen moet. De afwijking v. d. loop eener R. v. d. horizontale lijn wordt helling genoemd. De snelheid der rivieren is ook zeer verschillend. Zij hangt af van de helling, van de breedte en diepte der rivier, van de gesteldheid van den grond en van de hoeveelheid van het water. De rivieren, welke het sterkst afhellen, hebben over het algemeen den snelsten loop, maar de bedding alleen bepaalt de snelheid der rivieren niet.