pandrecht, een recht hetwelk een schuldeischer verkrijgt op een roerende zaak (eveneens pand genoemd), die hem door zijn schuldenaar (of door een ander in diens naam) als zekerheid voor de betaling dier schuld, is ter hand gesteld; de schuldeischer (pandhoudend crediteur, pandnemer, pandhouder), mag, ingeval de schuldenaar (pandgever) of de pandgever niet aan zijn verplichtingen voldoet, zich het pand niet eenvoudig toe-eigenen; alle, met deze bepaling strijdende bedingen zijn nietig; het pand geeft alleen de bevoegdheid om zich daaruit bij voorkeur boven de andere schuldeischers te laten betalen. Pandrecht is niet bestaanbaar op zaken, die onder de berusting van den pandgever blijven of met goedvinden van den schuldeischer daaronder terugkeeren.
Wanneer door partijen bij pandcontract niet anders is overeengekomen, is de schuldeischer, ingeval de schuldenaar of pandgever niet aan zijn verplichtingen voldoet, gerechtigd, om na het verstrijken van den bepaalden termijn, of, indien geen vaste termijn is bepaald, na een sommatie tot voldoening, het pand in het openbaar, naar plaatselijke gewoonten, en op de gebruikelijke voorwaarden, te doen verkoopen, teneinde uit de opbrengst de schuld met de renten en kosten te verhalen. De schuldeischer is verantwoordelijk voor het verlies of de vermindering van het pand, voor zooverre zulks door zijn nalatigheid mocht hebben plaats gehad. De schuldenaar is van zijn zijde verplicht aan den schuldeischer te vergoeden de nuttige en noodzakelijke onkosten die de laatstgemelde tot het behoud van het pand gemaakt heeft. Van een pand voor een schuld, grooter dan 100 gulden, moet een acte worden opgemaakt, die geregistreerd moet worden. Het pandrecht is geregeld B. W. artt. 1196—1207.