lat., tusschenregeering; de tijd, welke verloopt tusschen den dood van een vorst en het aan de regeering komen van zijn opvolger. In de oude romeinsche geschiedenis: de regeering van een interrex (zie ald.).
In de geschiedenis van Duitschland: het groote I., de tijd tusschen den dood van keizer Koenraad IV en de verkiezing van keizer Rudolf I (1254—73), toen het keizerrijk geen eigenlijk opperhoofd had, daar Willem van Holland, Alphons van Castilië en Richard van Cornwallis wel gekozen waren maar hun heerschappij niet konden uitoefenen. In overdrachtelijken zin beteekent I. ook: tusschentijd.