Gepubliceerd op 23-02-2021

Hoofd

betekenis & definitie

Caput, het bovenste, op den hals rustend gedeelte van het lichaam, dat de hersenen en de organen van het gezicht, het gehoor, den reuk en den smaak bevat en daarom voor het leven en de levenswerkzaamheid van het hoogste belang is. De ontleedkunde verdeelt het H., welks beenstelsel (zie ald.) uit 28 beentjes bestaat, in den schedel (zie ald.) en het gelaat (zie beneden).

Bij den mensch balanceert het H., in opgerichten stand, op de wervelkolom; het kan voorover buigen, opgeheven, ter zijde gebogen en in een halven kring rondgedraaid worden.Het gelaat, aangezicht of gezicht, facies, neemt de voorvlakte van het H. in; het is het gedeelte des lichaams, dat op de kleinste oppervlakte het grootste aantal organen bevat, en dat daarom ook kunstiger en ingewikkelder van bouw is dan eenig ander gedeelte. Men onderscheidt aan het gezicht: het voorhoofd, de wenkbrauwen, de oogleden, de oogen, den neus, de wangen, den mond, de lippen en de onderkaak met de kin; bij het mannelijk geslacht komt daarbij nog het baardhaar. De huid van het gelaat is zachter en fijner dan die van andere lichaamsgedeelten, en daaronder ligt een naar verhouding zeer groot aantal van vaten en zenuwen. Het aangezichtsgedeelte bevat 14 beentjes (zie Beenstelsel), behalve de 32 tanden. De vorm der onderdeden van het aangezicht en hun verhouding ten opzichte van elkander zijn bij alle menschen verschillend en zoo karakteristiek, dat men de menschen voornamelijk daaraan kent; het gelaat is ’t meest kenmerkende in iemands uiterlijke verschijning. De vorm en ligging der spieren en de meerdere of geringere gespannenheid der huid stellen tezamen de gelaatstrekken daar, die door ouderdom, langdurige hevige gemoedsaandoeningen, ziekten en dergelijke invloeden geheel kunnen veranderen.

De geaardheid, de wil, de hartstochten en de stemming van het oogenblik vervormen het gelaat gedurig en brengen de gelaatsuitdrukking teweeg, die iemands omgeving inlichten omtrent zijn gestemdheid en humeur. De gelaatskleur komt in het algemeen overeen met de overige huidskleur, en neemt verder bij zekere ziektetoestanden (bloedarmoede, geelzucht, hart- en longziekten enz.) verschillende nuanceeringen aan. Dit alles tezamen, algemeen uitzicht, trekken, uitdrukking, kleur noemt men iemands physiognomie (zie ald.). Beslissenden invloed op de physiognomie hebben het klimaat en de afstamming en de daaruit voortspruitende levenswijze. Vele familiën en zelfs geheele volken, wanneer zij zich niet met andere volken hebben vermengd, hebben een kenmerkende physiognomie. De dieren, bij welke van een aangezicht sprake kan zijn, verschillen in dit opzicht van den mensch, doordat het onderste deel van hun aangezicht veel verder naar voren steekt dan het bovenste gedeelte, waardoor het hoofd aanmerkeverliest aan ronding.

Op deze waarneming berust de gezichtslijn van P. Camper. Deze heeft n.l. een lijn getrokken van den uitwendigen gehoorgang naar het verst vooruitstekend gedeelte van de bovenkaak, en van hier een andere naar het voorhoofd. Deze lijnen vormen een hoek, die te scherper is naarmate de gezichtsvorm meer van dien des menschen afwijkt. Bij! de vogels is deze gezichtshoek het scherpst, bij' de hoogst staande apen ongeveer 60°, bij, de Negers ongeveer 70°, bij de Europeanen ongeveer 80°, bij het ideale menschenhoofd 90°; de oude Grieken gaven in hun kunstwerken het hoofd zelfs een gezichtshoek van 100L De gezichtslengte, d. i. de afstand van het bovenste deel van het voorhoofdsbeen tot aan de kin, bedraagt bij mooi gevormde hoofden een tiende van de geheele lichaamslengte of driemaal de lengte van den neus; de breedte van den mond bedraagt 1/i van de gezichtslengte.

Wegens de dunheid van hun huid en het groot aantal der bloedvaten onmiddellijk daaronder, nem,en! de wangen, vooral bij jeugdige individuen, bij zekere toestanden van het lichaam (aanhoudende beweging, groote warmte, koorts, genot van sterke dranken) en bij veel psychische invloeden een levendig roode kleur aan. Het plotseling kleuren of blozen berust op een plotselingen aandrang van bloed in de vaten der huid, en komt vooral voor bij personen met een licht prikkelbaar zenuwgestel. Het eensklaps verbleeken berust integendeel op een kramp in de spieren der vaatwanden, met of zonder gelijktijdig verminderde werkzaamheid van het hart. Door zijn zenuwen staat het gelaat bloot aan allerlei zenuwaandoeningen, als verlammingen, krampen en neuralgiën. De mimische gelaatsverlamming (Prosopoplegia), naar den engelschen geneesheer Bell ook wel Bellsche verlamming geheeten, is een veelvuldig voorkomende verlamming van het zevende hersenzenuwpaar (zie Hersenen), waardoor het aangezicht opvallend verwrongen wordt.

< >