Gepubliceerd op 17-02-2021

Heiligverklaring

betekenis & definitie

(lat. Canonisatio) in de r.-kath. kerk de plechtige handeling, waardoor de paus een afgestorvene in den canon, d. i. de lijst, der door de roomsche kerk als Heiligen vereerden opneemt (canoniseert).

In de eerste eeuwen der Kerk werden alleen martelaren als Heiligen vereerd (zie Heilige); de eerste niet-martelaar, die als Heilige vereerd werd, is Martinus van Tours (overl. omstreeks 400). Het recht van H. werd door Alexander III in 1170 aan den Paus voorbehouden, terwijl de canonisatie tot aan de 10de eeuw ook onder het opzicht der bisschoppen gestaan had. De regels, welke daarbij thans nog gevolgd worden, zijn vastgesteld door Urbanus VIII en worden breedvoerig ontvouwd in het werk van Benedictus XIV: De servorum Dei beatificatione et beatorum canonisatione (4 dln., Rome 1735). Gecanoniseerd wordt alleen iemand die reeds zalig verklaard is (zie Zaligverklaring) en wel eerst nadat het bewijs geleverd is, dat minstens twee wonderen op voorspraak van den zalige gewerkt zijn. De H. wordt voorafgegaan door een onderzoek, dat naar de wijze van een rechtsgeding wordt gevoerd (canonisatie- of heiligverklarings-proces) en geleid door de Congregatie der Riten. De door deze Congregatie aangestelde promotor fidei moet de bezwaren tegen de H. inbrengen en wordt daarom Advocatus diaboli (advocaat van den duivel) genoemd, terwijl de Procurator, die de H. te bewerken heeft, Advocatus Dei (advocaat van God) genoemd wordt.

Is het proces naar den zin van laatstgenoemde beëindigd, dan volgt de H. door een pauselijke bulle en een plechtigheid in de St.Pieterskerk te Rome en de nieuwe Heilige wordt op de officieele lijst, het zoogenaamd Martyrologium Romanum (romeinsch martelaarsboek) ingeschreven. In de grieksche kerk heeft de patriarch van Constantinopel het recht der H., doch hiervan is maar zelden gebruik gemaakt.