(heilig verbond) het verbond, dat, na de tweede op Frankrijk behaalde overwinning, op initiatief van czaar Alexander I door de drie monarchen van Rusland, Oostenrijk en Pruisen tijdens hun tegenwoordigheid te Parijs, 26 Sept. 1815, zonder ambtelijke tusschenkomst van hun ministers gesloten werd. Daarbij werd uitgegaan van de idee van één groot verbond van vorsten, waarin de grondstellingen van het christendom als de hoogste wet voor het leven der volken moesten gelden.
In de desbetreffende oorkonde verklaarden de drie monarchen o. a. dat zij, zoowel in het bestuur van hun rijken als in hun buitenlandsche staatkunde de christelijke beginselen van gerechtigheid, zachtzinnigheid en vrede zouden belijden, dat zij daarom overeenkomstig den eisch der H. Schrift zouden vereenigd blijven door de banden van ware en onverbreekbare broederschap en in alle voorkomende gelegenheden elkander hulp en bijstand verleenen en eveneens als hoofden van gezinnen hun onderdanen en legers in een zelfden broederlijken geest zouden leiden. De ‘meeste vorsten van Europa traden tot het verbond toe, uitgezonderd alleen de prins-regent van Engeland, en wel omdat de engelsche staatsregeling geene zuiver persoonlijke verbintenis van het hoofd van den staat toelaat. Eenige reactionnaire, tegen het volk en de vrijheid gerichte bedoeling was oorspronkelijk aan deze alliantie geheel vreemd. De latere inwerking evenwel van het verbond op het buitenlandsche en binnenlandsche staatkundige leven gedurende het tijdperk der Restauratie bestond voorzeker in het verhinderen, door een gemeenschappelijke congres- en interventiepolitiek, niet slechts van de revolutie maar ook van vrijzinnige instellingen. Deze onderdrukkingspolitiek ging echter minder van Rusland dan van den oostenrijkschen minister Metternich uit. De grieksche en de belgische quaestie, alsmede andere gebeurtenissen hebben het verbond der souvereinen spoedig volkomen uiteen doen vallen.