de Wijzen uit het Oosten (eigenlijk magiërs, doch ten onrechte koningen genoemd), die volgens het verhaal van Mattheus (1, vs. 1—12), op de verschijning eener ster, uit het oosten kwamen om den pasgeboren koning der Joden hun hulde te betuigen, te Jeruzalem door Herodes naar Bethlehem verwezen werden en daar aan het goddelijk Kind hun gaven, bestaande in goud, wierook en mirrhe, aanboden. De namen van het drietal, Caspar, Melchior en Balthasar, komen het eerst voor bij Beda (Venerabilis).
Balthasar is de chaldeeuwsche naam voor Daniel; Melchior beteekent „koning des lichts”; Caspar heet in oudere legenden Gathaspar; in syrische bronnen heet een der magiërs Gudophorhem, waarin te herkennen valt de naam van den indisch-parthischen koning Gondophares, die volgens de overlevering gedoopt werd door den apostel Thomas. Sedert de 8ste eeuw komen zij steeds voor als koningen, naar aanleiding van psalm 71, vs. 9—11. Hun lichamen werden onder keizer Frederik Barbarossa van Milaan naar Keulen gebracht; deze stad voert dan ook, in verband daarmede, drie koningskronen in haar wapen. Hun feestdag, lat. Epiphania, d. i. openbaring (des Heeren) wordt in de r.-kath. kerk den 6den Januari gevierd. Reeds in de oudste tijden van het christendom was de voorstelling van de H., hun offergaven brengende aan het Goddelijk Kind, een der meest geliefde in de beeldende kunst.
Zij komen op de wandschilderingen in de catacomben voor, als jong van jaren afgebeeld en met phrygische mutsen, ten teeken hunner oostersche herkomst, getooid. Op een mozaïek uit de 8ste eeuw, uit de oude vaticaansche baziliek, worden zij voor ’t eerst met de kenteekenen der koninklijke waardigheid afgebeeld, en sedert het begin der 14de eeuw verschijnen zij in drie verschillende leeftijden (grijsaard, man, jongeling). Onder de voorstellingen der H. in de nederlandsche kunst is vooral te noemen de schildering van Rogier van der Weyd.en. •