Gepubliceerd op 17-02-2021

Gregorius

betekenis & definitie

naam van 16 pausen en 2 tegenpausen:

Gregorius I de Groote (590—604), geb. omstreeks 540, stamde uit de romeinsche familie der Aniciërs, werd voor rechtsgeleerde opgeleid, bestudeerde tevens met ijver de kerkvaders, zag zich in 570 tot romeinsch prefect benoemd,werd bij den dood zijns vaders, den senator Gordianus, erfgenaam van diens groot vermogen, stichtte nu op Sicilië verscheidene kloosters, maakte ook van zijn eigen woning te Rome een klooster, en werd onder Pelagius tot zevende diaken of regionarius benoemd (577), in 579 tot apocrisiarius te Konstantinopel. In 585 naar Rome teruggekeerd, werd hij abt van het door hem aldaar gestichte klooster en vijf jaren later door den klerus, den senaat en het volk eenstemmig tot paus gekozen. Vast besloten een eind te maken aan de misbruiken in de kerk, begon hij met de hervorming van zijn eigen omgeving, door streng alle weelde te weren en een kloosterlijke leefwijze in te voeren. Tijdens de invallen der Longobarden betoonde hij veel schranderheid en kloekheid. Dit en de algemeene politieke toestand waarin Rome verkeerde en de wijze waarop hij daarin optrad, maakten hem al spoedig tot het stilzwijgend erkende hoofd ook van ’t wereldlijk Rome, vooral nadat hij tijdens overstrooming, pest en hongersnood de bevolking met kracht te hulp was gekomen, zoodat men hem dan ook als den grondlegger kan beschouwen van de wereldlijke macht van het pausdom. Zijn eerste zorg was de betrekking van de overige bisdommen tot den pauselijken stoel te regelen; hij gaf vervolgens regelen voor ’t beheer der kerkelijke goederen, hernieuwde, hoewel tevergeefs, de pogingen, reeds als gezant te Konstantinopel aangewend, om de scheuringen in de kerk te doen ophouden, en trad in de geheele kerk op ter bestrijding van simonie en andere misbruiken.

Intusschen arbeidde hij ook met kracht aan de uitbreiding van het christendom, bepaaldelijk in Engeland, en trachtte op de eilanden Sicilië, Sardinië en Corsica de laatste sporen van ’t heidendom te verdrijven. Ook maakte hij zich zeer verdienstelijk ten opzichte van den kerkzang. G. noemde zichzelf „knecht der knechten Gods” (servus servorum Dei). Hij overl. 12 Maart 604 en heeft verscheidene werken nagelaten, als: Dialogi de vita el miracuiis pat rum Italicorum, Libcr sacramcntorum, Antiphonarium, Moralium sive exposiiio in beatum Job, lieguJa pastor alis, Homiliae in Ezechielem, enz. De echtheid van andere, aan hem toegeschreven werken wordt bestreden, o. a. Expositiones in cant. canticorum, enz. Feestdag 12 Maart.

Gregorius II de Heilige (paus van 715—731), heette voor zijn verkiezing tot paus Sergius, was geboortig uit Rome, hield in 726 een concilie tegen de iconoclasten of beeldstormers, waarvan keizer Leo de Isauriër ’t hoofd was, bevorderde krachtig de zendingsreizen van Bonifacius en anderen naar Duitschland en de Nederlanden en verscherpte de kerkelijke tucht. In zijn tijd is de Petrus-pennïng ingevoerd. Gedurende zijn pontificaat ontstond ook het „Liber diurnus Romanorum pontificum.” G. overl. 10 Febr. 731. Men heeft van G. II een vijftiental brieven, die voor de geschiedenis zijns tijds groote waarde hebben. Feestdag 13 Febr.

Gregorius III de Heilige (731—741), een Syriër, opvolger van den vorige, zette den strijd van zijn voorganger tegen keizer Leo en de beeldstormers met ijver voort. Karel Martel hielp hem tegen Luitprand, koning der Longobarden, die opnieuw Rome bedreigden, Hij stelde het eerst een jaarlijkschen Allerheiligendag (zie ald.) in en overl. 28 Nov. 741. Feestdag 28 Nov.

Gregorius IV (827—844), geb. te Rome, weigerde, in 827 tot paus gekozen, eerst uit nederigheid die waardigheid te aanvaarden en verborg zich, zoodat men hem moest opzoeken om hem te huldigen. Hij trad als bemiddelaar op in de geschillen tusschen Lodewijk den Vrome en zijn zonen; hij stelde den Allerheiligendag op 1 Nov. en benoemde Ansgarius tot vicaris van het noorden. Hij overl. in 844 (of 843).

Gregorius V (996—999), de eerste duitsche paus, heette Bruno van Karintië en wTas een bloedverwant van keizer Otto III; hij was de richting van Cluny toegedaan; de bevolking van Rome, aangevoerd door den consul Crescentius, verdreef hem en plaatste den aartsbisschop van Piacenza (Joannes XVI) op den pauselijken stoel, maar G., door hulp uit Duitschland ondersteund, werd in zijn waardigheid hersteld; hij excommuniceerde den koning van Frankrijk, Robert, wegens zijn huwelijk met Bertha, zijn nicht. Hij overl. 999.

Gregorius (VI), tegenpaus van Benedictus VIII (zie ald,), werd in 1012 door de Crescentiërs tot paus gekozen, doch vermocht zich niet te handhaven en vluchtte in 1014 naar Duitschland.

Gregorius VI (1045—46), geb. te Rome, heette Joannes Gratianus, was een bekwaam godgeleerde, wist drie tegenpausen, Benedictus IX, Sylvester III en Joannes XX, tot abdicatie te bewegen, herstelde de orde te Rome, doch deed in 1046, op het concilie van Sutri van simonie overtuigd, afstand van zijn waardigheid, ging naar Duitschland en overl, in 1047.

Gregorius VII de heilige (1073—85), een der meest geniale staatslieden der middeleeuwen, heette Hildebrand, en werd omstreeks 1020 te Soana in Toscane geboren; van zijn jeugd is weinig bekend; hij ging vroeg naar Rome, trad hier in de orde der Benedictijnen, werd kapelaan van paus Gregorius VI, ging met deze na diens abdicatie naar Duitschland en begaf zich in 1048 in het klooster Cluny; paus Leo IX riep hem in 1049 naar Rome, waar hij subdiaken werd en als adviseur in alle belangrijke aangelegenheden der curie weldra grooten invloed kreeg. Stephanus X (1057— 58) benoemde hem tot aartsdiaken en droeg hem verscheidene zendingen naar Frankrijk en Duitschland op. Van dezen tijd af leidde hij alle aangelegenheden van den pauselijken stoel, en werd na den dood van Alexander II zelf tot paus gekozen (1073), waarop hij den naam van Gregorius VII aannam. Met groote energie werkte hij nu voort aan zijn levensdoel: de kerk van de heerschappij der wereldlijke vorsten te bevrijden en te zien erkend als een alle volkeren omvattende universeele theocratie, door God bekleed met alle geestelijk en wereldlijk gezag. De paus is hem als hoofd der kerk de zichtbare plaatsvervanger van Christus op aarde; het zwaard van het geestelijk gezag vermag hij in handen te stellen van wereldlijke vorsten; gelijk de maan haar licht , van de zon ontvangt, zoo verkrijgen keizers en koningen hun macht van het hoofd der kerk, dat is door bemiddeling van den paus uit de hand Gods. De paus heeft de grenzen van de wereldlijke macht te bepalen, hij vermag vorsten op en van den troon te zetten en de onderdanen van de plicht der gehoorzaamheid te ontheffen. — Om deze grondstellingen te kunnen doorvoeren achtte G. allereerst een ingrijpende zuivering van de kerk noodzakelijk; hij vaardigde strenge verbodsbepalingen tegen de simonie en tegen de schending van het celibaat der geestelijken uit en ontzegde in 1074 allen gehuwden priesters de geestelijke bediening, waarbij alle door zoodanige priesters verrichte ambtelijke handelingen (doop, huwelijksvoltrekking enz.) voor ongeldig werden verklaard.

En op een synode eindelijk, in 1075 te Rome bijeengeroepen, verbood hij aan de bisschoppen en abten de investituur (bevestiging) met ring en staf, zinnebeelden der geestelijke waardigheid, uit de hand van wereldlijke vorsten te ontvangen, uit welk verbod de investituurstrijd geboren werd. Bij de doorvoering van zijn hervormingen concentreerde G. al zijn kracht op Duitschland. Philips I van Frankrijk, dien hij wegens simonie met interdict en afzetting bedreigde, schikte zich in schijn; Willem de Veroveraar van Engeland stoorde zich in het geheel niet aan ’s pausen verordeningen. In Duitschland daarentegen schenen de verhoudingen en toestanden onder Hendrik IV een volkomen zegepraal der kerk mogelijk te maken. Toen Hendrik IV in weerwil van het verbod ter zake der investituur voortging met bisdommen en abdijen te vergeven en een ergerlijk leven te leiden, dreigde G. hem met den ban; Hendrik riep daarop in 1076 te Worms een nationaal concilie van duitsche vorsten en bisschoppen bijeen, en liet den paus van zijn waardigheid vervallen verklaren. De paus sprak daarop over den koning eveneens een vonnis van afzetting uit en excommuniceerde hem tevens.

Weldra bleek dat Hendrik IV de lagere geestelijkheid en zoodoende het volk, alsmede vele der duitsche vorsten, naijverig op zijn wapengeluk, tegen zich had. De vorsten maakten van de stemming des volks gebruik om op een rijksdag te Tribur aan den Rijn (Oct. 1076), op welke Hendrik’s levenswijze en regeeringsdaden onderzocht werden en waaraan op verzoek der vorsten ook pauselijke gevolmachtigden deelnamen, te besluiten een anderen koning te kiezen, ingeval hij na verloop van een jaar niet van den ban ontheven zou zijn; tevens noodigde men den paus uit persoonlijk naar Augsburg te komen, om aan de twisten in kerk en staat een einde te maken. G. keurde deze besluiten goed, wees Hendrik’s verzoek om van de reis naar Augsburg af te zien en langs diplomatieken weg te trachten tot oplossing der geschillen te komen, van de 'i hand en begaf zich op weg. De koning besloot nu den paus tegemoet te gaan; heimelijk verliet hij Duitschland; op het bergslot Canossa, eigendom van markgravin Mathilde, ontmoette hij G. VII; deze gaf den koning aanvankelijk te verstaan, dat hij zich naar Augsburg moest begeven, wijl hij in de afwezigheid der beschuldigers niet in zijn zaak oordeelen kon; drie achtereenvolgende dagen, 25, 26 en 27 Jan. 1077, verscheen de koning als boeteling op het voorplein van het slot en ten slotte verleende G. hem de absolutie onder voorwaarde dat hij de tegen hem gekante vorsten voldoening zou geven (zie ook Hendrik IV). Reeds in Maart 1080 echter vernieuwde G. den ban tegen Hendrik, waarop deze in Juni op een synode te Brixen den 'paus opnieuw van zijn waardigheid vervallen verklaren en aartsbisschop Wibert van Ravenna onder den naam Clemens III tot tegenpaus benoemen liet.

In 1081 verscheen Hendrik voor Rome, dat echter eerst na drie jaren in zijn macht kwam; 21 Maart 1084 installeerde hij Clemens III, en werd met zijn echtgenoote Paschen 1084 door deze gekroond. G., in den Engelenburg ingesloten, wees elk voorstel om te onderhandelen van de hand; hij werd ten slotte door den normandischen hertog Robert Guiscard bevrijd en naar Salerno gebracht, waar hij 25 Mei 1085 overl. Feestdag 25 Maart. G.’s Begistri sive epistolarum lïbri XI (waarvan het 10de stuk ontbreekt) bevatten een korte uiteenzetting zijner grondstellingen.

Gregorius (VIII) tegenpaus, heette Mauritius Burdinus, was aartsbisschop van Braga, werd onder medewerking van keizer Hendrik V op 8 Maart 1118 tot tegenpaus van Gelasius II gekozen, kon zich met behulp van duitsche troepen tegen Gelasius handhaven, doch werd door diens opvolger, Calixtus II, in 1121 te Sutri gevangen genomen en stierf 1125 in gevangenschap.

Gregorius VIII (Oet.—Dec. 1187), geb. te Benevento, heette Albert de Spinacchio, was kardinaal van San Lorenzo in Lucina; hij verscherpte de kerkelijke tucht en riep tot den derden kruistocht op. Men heeft van hem drie brieven en een bul.

Gregorius IX (1227—41), heette Ugolino, graaf van Segni, geb. te Anagni, werd in 1199 kardinaal-bisschop van Ostia en in 1227, op 80-jarigen leeftijd, tot paus gekozen; tijdens zijn pontificaat begonnen de guelfische en ghibellijnsche twisten; hij had veel te lijden van Frederik II, die hem tweemaal uit Rome verdreef. In 1234 deed hij een verzameling Decretalen verschijnen; deze behooren tot de voorn. documenten van het kanonieke recht.

Gregorius X de Heilige (1271—76), heette Teobaldo de Visconti, geb. te Piacenza, werd 1271 aartsdiaken te Luik, en was met den prins van Wales op reis naar Palestina, toen hij in Sept. 1271 tot paus gekozen werd; hij riep in 1274 te Lyon een concilie bijeen, op hetwelk hij vruchteloos tot een nieuwen kruistocht aanspoorde en eveneens vruchteloos de hereeniging der grieksche en latijnsche kerk zocht te bewerken; op dit concilie werd het ceremonieel der pauskeuze opnieuw geregeld en o. a. het besloten conclave ingevoerd.

Gregorius XI (1370—78), een franschman, Pierre Roger geheeten, geb. uit het geslacht der graven van Beaufort, was kardinaal-diaken van Sta. Maria Nuova; zocht als paus een einde te maken aan de bloedige oorlogen tusschen Engeland, Frankrijk, Spanje en Napels, trad tegen allerlei ketterijen op, en verzoende de stad Florence met de kerk. Op aandringen van de heilige Birgitta en de heilige Katharina van Siena verlegde hij in 1377 den zetel van het pausdom van Avignon weer naar Rome, waarmee de ballingschap der pausen een einde nam.

Gregorius XII (1406—15), heette Angelo de Corraro, geb. te Venetië, en 30 Nov. 1406, in de dagen van het groote schisma, door de kardinalen van Rome tot paus gekozen, werd door het concilie van Pisa (1409) aangezocht zijn waardigheid neder te leggen, weigerde, en vluchtte naar Gaeta; het concilie van Constance slaagde er echter in hem zijn ambt te doen neerleggen (4 Juli 1415); hij werd daarop kardinaal-bisschop van Oporto en permanent legaat der mark Ancona; hij overl. 18 Oct. 1417 te Recanati.

Gregorius XIII (1572—85), heette Hugo Buoncompagni, geb. te Bologna, ijveraar voor de restauratie van het katholicisme en voor de hereeniging der grieksche en latijnsche kerken, stichtte ten behoeve der tegen-reformatie verscheidene instellingen van hooger onderwijs voor geestelijken, pacificeerde Genua, Duitschland en Polen, steunde de politiek van Philips II tegenover Engeland, en voerde bq een bul van 24 Febr. 1582 een verbeterdeh kalender in (naar hem Gregoriaansche kalender geheeten), en overl. in 1585.

Gregorius XIV (1590—91), heette Nicolas Sfondrati, geb. te Milaan, een zeer vrome paus, ondersteunde de spaansch-liguistische partij tegen Henri IV, bood Philips II de kroon van Frankrijk aan, al hetgeen groote verdeeldheid onder den franschen clerus teweegbracht, terwijl het desbetreffend pontificale document den beul werd overgeleverd om in het openbaar te worden verbrand.

Gregorius XV (1621—23), heette Alessandro Ludovisi, geb. te Bologna, verordende den nog thans gebruikelijken gang der pauskeuze, stelde de congregatie van de Propaganda in, en bevorderde overal de tegen-reformatie. inzonderheid in Oostenrijk en Beieren.

Gregorius XVI (1831—46), heette Bartolommeo Alberto Capellari, geb. 18 Sept. 1765 te Belluno, trad in de orde der Camaldulen, deed zich reeds vroeg kennen als een groot kenner der oostersche talen en tevens als een bekwaam godgeleerde; hij werd in 1823 generaal zijner orde en zag zich in 1826 door Leo XII tot prefect der Propaganda benoemd. Na den dood van Pius VII tot paus gekozen (2 Febr. 1831), kreeg hij dadelijk te kampen met binnenlandsche onlusten, die hij slechts met oostenrijksche en fransche hulp kon meester worden; hij onderdrukte met energie het in de Romagna heerschende banditisme, bekampte onvermoeid den revolutiegeest, ondersteunde den aartsbisschop van Keulen in zijn verzet tegen de pruisische regeering inzake de gemengde huwelijken, veroordeelde in Frankrijk de doctrine van Lam'ennais, in Duitschland die van Hermès, en voerde tot zijn dood, 1 Juni 1846, het pontificaat met krachtige hand en in streng-kerkelijken geest; in de politiek behaalde hij voor de kerk velerlei overwinningen; in zijn wereldlijk gebied evenwel heerschte groote ellende en de binnenlandsche verwarring en het wanbeheer groeiden gelijkmatig met den drukkenden last der staatsschulden.

< >