ecumenisch patriarch der grieksche kerk, geb. 1739, ontving zijn wetensch. vorming in onderscheidene kloosters, ’t laatst in dat op den berg Athos, werd, na eenigen tijd een afgezonderd leven te hebben geleid, aartsbisschop van Smyrna en in 1795 patriarch te Konstantinopel. Toen de Franschen in 1798 Egypte hadden overmeesterd en de Grieken door de Turken werden verdacht van met de fransche republiek te heulen, eischte ’t grauw het hoofd van den patriarch; maar sultan Selim was van zijn onschuld overtuigd, gelijk dan ook G. onderscheidene herderlijke brieven uitvaardigde met de vermaning aan de Grieken, geen betrekkingen met de Franschen aan te knoopen.
Hij werd wel naar Athos verbannen, maar spoedig daarna hersteld. De voorspoed der russische wapenen en het verschijnen eener engelsche vloot voor Konstantinopel hitsten in 1806 opnieuw de Turken tegen de Grieken op, waardoor andermaal het leven van den patriarch bedreigd werd, en nogmaals moest deze op bevel des sultans voor eenigen tijd te Athos verblijven. Doch zijn waakzaamheid voor goede zeden bij zijn onderhoorige geestelijkheid en vooral zijn milde weldadigheid zonder aanzien van geloofsbelijdenis deden hem meer en meer de algemeene achting verwerven. Echter, toen in 1821 de opstand der Grieken uitbarstte, geraakte hij ook bij de Por te in verdenking en was hij ter verhoeding van den voorgenomen griekenmoord te Konstantinopel gedwongen 21 Maart 1821 het banvonnis over Ypsilanti en allen, die aan den opstand deel hadden, uit te spreken. Ook deed hij een herderlijken brief rondgaan, waarin hij de Grieken nadrukkelijk aanspoorde tot gehoorzaamheid aan de Porte; echter, gelijk te verwachten was, vruchteloos. De betrekkingen van vorst Morosis waren na diens terechtstelling onder G/s hoede geplaatst, doch werden buiten zijn weten heimelijk op een russisch schip naar Odessa gebracht; en hoewel de patriarch daarvan terstond kennis had gegeven, werd hij niettemin den eersten paaschdag 1821 op bevel des sultans door de Janitzaren in hechtenis genomen en met drie bisschoppen en acht andere geestelijken voor de kerkdeur opgehangen. Zijn lijk, eerst na twee dagen afgenomen, werd in het water geworpen, doch door matrozen opgehaald en te Odessa begraven.De godgeleerde wetenschap heeft hem een overzetting en verklaring van Paulus’ brieven in het nieuw-grieksch en de taalkunde een gedeelte van een woordenboek der nieuwgrieksche taal te danken. Het laatste is door zijn dood onvoltooid gebleven, slechts twee deelen kwTamen gereed; deze werden te Konstantinopel in 1819—21 in het licht gegeven.