Gepubliceerd op 29-01-2021

Flamingo

betekenis & definitie

(Phoenicopterus L.) Een acht soorten bevattend geslacht van zwemvogels, het eenige geslacht van de familie der Flamingo’s, Phoenicopteridae, uit de orde der Moerasvogels: de flamingo’s zijn sterk gebouwde i vogels met zeer langen hals, grooten kop, een j den kop eenigszins in lengte overtreffenden, hoogen, dikken, in het midden met een stomj pen hoek nederwaarts omgebogen en slechts j aan de spits verharden en aan de randen j getanden snavel, uitermate lange, dunne poo, ten, 3 onderling door zwemvliezen verbonden j voorteenen en een korten, zwakken achterteen, middelmatig lange vleugels en een korten j staart: door hun lange pooten en langen hals met de steltloopers overeenkomend, 1 naderen zij door hun volkomen ontwikkelde zwemvliezen en door hun geheelen overigen j in- en uitwendigen lichaamsbouw de eendachtigen. Alle soorten, die slechts weinig van elkander verschillen, zijn in den ouderdom rood van kleur. In Europa komt slechts eene soort voor, Ph. roseus, mannetje , 130 centimeter hoog, waarvan minstens 80 centim. op de pooten komen, wijfje aanmerkelijk kleiner ; over het algemeen een roseroode kleur; | de bovenvleugels zijn donkerrood, evenals het onderdeel der pooten, de snavel is aan den wortel rosé, aan de spits zwart; deze vogel bewoont de landen rondom deMiddell. en Zwarte zee, alsmede de omgeving der groote meren van Midden-Azië en Indië; zijn verspreidingsgebied reikt zuidwaarts tot aan kaap Verde en noordwaarts tot aan Duitschland, waar hij echter thans uiterst zeldzaam meer voorkomt; op Sardinië en Sicilië houdt hij zich op van Aug. tot April, doch zonder te broeden: aan de strandmeren der zuidelijke Middelzeekusten is hij een standvogel; hij geeft de voorkeur aan zout en brak water, begeeft zich ook wel in zee, en leeft steeds in groote vluchten (van honderden tot duizenden) bijeen; meest staat hij rechtop op één poot in water van omstreeks een voet diepte, den hals op eigenaardige wijze gekromd over de borst gelegd, den kop onder de sehouderveeren van de voorvleugels verborgen; hij voedt zich met kleine waterdieren, slakken, wormen, schaaldieren, kleine visschen en eenige plantenstoffen: hij woelt, op voedsel uitgaand, met de pooten den grond om en steekt den snavel in het slijk, derwijze omgedraaid, dat de ondersnavel naar boven ligt gekeerd ; hij bouwt zich in het water van waterplanten en aardklompen een nest dat ongeveer 1/2 meter boven de oppervlakte uitkomt en een kegelvormige gedaante heeft ; hij nestelt ook wel op vlakke, met laag struikgewas begroeide eilanden; het wijfje legt 2 witte eieren, die gedurende 30—32 dagen beurtelings door het wijfje en het mannetje worden bebroed : bij het vliegen rangschikken de vluchten zich in den vorm eener wig ; het vleeseh der flamingo’s is eetbaar; dat van jonge dieren is zeer welsmakend, dat van oude individuen heeft een onaangenamen vischsrcaak : de tong, wier inwendig celweefsel met een olicachtige vloeistof is gevuld, geldt als een lekkernij en wordt duur betaald ; in Egypte worden de flamingo’s als wildbraad ter markt gebracht: hier en daar (Midden-Rusland, Sicilië, Sardinië) legt men er zich op toe den flamingo tam te maken : hij leeft dan met ander pluimgedierte vreedzaam bijeen. Uit noordelijk Egypte worden vele flamingo’s levend naar Europa uitgevoerd ; de diergaarden betalen 40—00 gulden per exemplaar. De overige flamingo-soorten bewonen Midden- en ZuidAmerika.

< >