Gepubliceerd op 14-03-2021

Zwemvogels

betekenis & definitie

Natatores of Palmipedes, in de oudere systematiek en ook in vele nieuwere stelsels algemeene naam voor die vogels, welke door hun maaksel geschikt zijn voor het leven op het water. Hun lichaam is bekleed met dicht gevederte, dat door de dieren met den snavel bestreken wordt met een vetachtige stof, die met den snavel uit de stuitklieren gedrukt wordt, zoodat het water gemakkelijk afdruipt en het lichaam dus tegen de onmiddellijke aanraking met het water beveiligd is.

De pooten dienen den op het water drijvenden vogel als roeiwerktuigen; zij zijn tamelijk ver achterwaarts onder het lichaam geplaatst, en de teenen, hetzij alleen de drie voorteenen of bovendien de duim, zijn verbonden door een zwemvlies. Over het algemeen loopen de Z. waggelend; sommigen (pinguins) in een bijna opgerichte houding. De meeste Z. duiken uitstekend, doch niet allen doen het op dezelfde wijze. De meeuwen, zeezwaluwen, enz., storten, onder het vliegen, plotseling met ,den kop vooruit, schuins het water in. De duikers en pinguins duiken al zwemmende geheel onder, de eenden alleen met het voorste gedeelte des lichaams, terwijl het achterdeel boven het water blijft uitsteken. Hierdoor zijn zij in staat, om zich van hun voedsel, dat meestal uit waterdieren, soms uit planten bestaat, meester te maken.

De Z., welke zich vliegende in het water storten en zoo onderduiken, kunnen het best vliegen. Daarentegen kunnen die, welke zwemmende duiken, veel langer onder water blijven en hun voedsel uit een aanmerkelijke diepte ophalen; tot vliegen zijn zij veel minder, eenigen zelfs in het geheel niet geschikt. Ofschoon de Z. den meesten tijd in het water doorbrengen en sommigen zelfs daarop drijvende slapen, komen allen toch ook op het land, althans gedurende den broedtijd. Sommige soorten maken hare kunstelooze nesten in zeer groot aantal nevens elkander in kuiltjes in den grond. Als onderlaag voor de eieren bezigen velen hun eigen donsvederen, die zij zich uitplukken, en waardoor z.g. broedplekkea ontstaan, waarmede zij zich juist op de eieren plaatsen, zoodat deze door de omringende vederen geheel omgeven en dus nog beter tegen de koude beschut zijn. De meeste Z. broeden in de noordelijke luchtstreek.

Zij leggen meestal weinige eieren, sommige soorten niet meer dan één of twee; niettemin vermenigvuldigen zij zich zeer snel, wat voornam, hieraan is toe te schrijven, dat zij weinig vijanden hebben. De eieren zijn in verhouding tot de dieren zelf gewoonlijk tamelijk groot. De jongen van van vele soorten (ganzen, eenden) komen in bijna geheel volvormden toestand ter wereld,, zoodat zij de ouders reeds dadelijk zwemmende kunnen volgen en in staat zijn zelf voedsel te zoeken. Van vele soorten zoekt men de broedplaatsen op, om zich van de eieren en het dons meester te maken; de vogels leggen dan nieuwe eieren en plukken zich ander donsuit. Vele Z. zijn trekvogels. Zij leveren den mensch hun vleesch, eieren, dons en hun mest, de guano.

Tot de Zwemvogels behooren da Meeuwachtigen (eigenlijke meeuwen, roofmeeuwen, zeezwaluwen, waaronder de reuzenzeezwaluw of reuzenstem, zie plaat Zwemvogels I, fig. 1, schaarbekken), de Stormvogels (albatros, stormvogels, pi. I, fig. 2 en 3), de Roeipootigen, Pelikaan- of Fregatvogels (fregatvogel, pl. II, fig. 1, keerkringsvogels^ Jan van Gent, aalscholver, pl. II, fig. 2, pelikaan, pl. II, fig. 3), de Eendachtige vogels (eenden, ganzen, pl. III, fig. 3, zwanen pl.

III, fig. 1 en 2, duikeenden, zaagbekken), de Duikers (fuut, pl. IV, fig. 1, ijsduiker, pl. IV, fig. 2), de Alken (gewone alken, papegaai-duikers, zeekoet, pl. IV, fig. 4) en de Pinguins of Vetganzen (pl. IV, fig. 3). Zie voorts op de afzonderlijke artikelen.