Gepubliceerd op 29-01-2021

Flamen

betekenis & definitie

Flamines. De Flamines waren te Rome priesters van afzonderlijke godheden, 15 in getal, gedeeltelijk door Numa ingesteld. Hun ambt was voor hun leven doch zij konden het in zekere gevallen verliezen. Zij droegen eene muts (apex), of in plaats daarvan een band (filum) om het hoofd, omdat zij niet geheel blootshoofds mochten gaan. Zij waren verdeeld in flamines majores, die uit patricische, en 11. minores, die uit plebejische geslachten gekozen waren. De fl. majores waren de Flamen Dialis, Fl. Martialis en Fl. Quirinalis; tot de minores behoorden o.a. de Fl. Volconalis, Pomonalis, Carmentalis, Floralis. Onder de keizers kwamen bij de 15 flamines ook nog flamines van vergode keizers. De voornaamste van allen was de Fl. Dialis, de priester van Jupiter. Zijne onderscheidingsteekenen waren een lictor, de sella curulis en de toga praetexta, en hij moest door nauwgezette waarneming van veelvuldige voorschrilten de reinheid en heiligheid van zijn persoon trachten te bewaren. Zoo mocht hij niet rijden, geen leger onder de wapens zien, niet zweren, geen ring dragen of hij moest gebroken zijn, geen knoop aan zich hebben (ring en knoop als zinnebeelden van kluisters), mocht op feestdagen niemand zien werken enz. Zijn huwelijk moest gesloten zijn per confarreationem en mocht niet weer ontbonden worden; stierf zijne vrouw dan moest hij zijn ambt neerleggen. Aanvankelijk mocht hij geen nacht, in lateren tijd geen twee nachten buiten de stad blijven, opdat hij niet verhinderd zou worden de dagelijksche offers aan Jupiter te verrichten. Slechts in geval van nood voorzag zijne vrouw hierin, de flaminica Dialis. Sedert den eersten burgeroorlog bleef de betrekking van Fl. D. onvervuld tot op Augustus, 10 v. C. De vrouwen der Flamines, die ook priesterlijke werkzaamheden te verrichten hadden, heetten Flaminicae.

< >